ECLI:NL:GHDHA:2015:2818

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
DH 23-2015
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een raadsheer in belastingprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2015, werd een verzoek tot wraking ingediend door verzoeker [X] in een belastingprocedure. Het verzoek was gericht tegen raadsheer mr. [Y] van het Gerechtshof Amsterdam, naar aanleiding van een zitting op 29 juli 2015. Verzoeker stelde dat de raadsheer de schijn van vooringenomenheid had gewekt door te verklaren dat er geen recht op reiskostenvergoeding bestond, voordat hij dit nuanceerde. Dit leidde tot de indruk dat de raadsheer al een oordeel had gevormd over de uitkomst van de procedure. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 18 september 2015 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de raadsheer aanwezig waren. De raadsheer ontkende vooringenomenheid en verwees naar het proces-verbaal van de eerdere zitting.

De wrakingskamer oordeelde dat volgens vaste jurisprudentie de rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Het verzoek tot wraking werd gedeeltelijk afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de tweede wrakingsgrond, die pas tijdens de zitting van de wrakingskamer naar voren was gebracht, niet ontvankelijk was omdat deze te laat was ingediend. De eerste wrakingsgrond werd ook afgewezen, omdat de mogelijk onhandige formulering van de raadsheer niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Zaaknummer : DH 23-2015
Rolnummers hoofdzaak : 13/00556 en 13/00557
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 2 oktober 2015
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemde rolnummers van:

[X] ,

wonende te [Z] ,
verzoeker,

Het geding

In de belastingprocedure (hierna: de hoofdzaak) van verzoeker als belanghebbende heeft op 29 juli 2015 een zitting van de derde enkelvoudige belastingkamer van het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden, alwaar de raadsheer mr. [Y] , (hierna: de raadsheer) zitting had.
Op die zitting heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheer gedaan. Dit verzoek tot wraking is vastgelegd in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. Hierin is aangaande het verzoek tot wraking opgenomen:
" Als enige puntje heb ik nog dat bij de uitnodiging voor het bijwonen van dit onderzoek geen informatieformulier over een reiskostenvergoeding was verstrekt. Het lid van de belastingkamer geeft aan dat belanghebbende geen reiskostenvergoeding krijgt en dat dit anders is als belanghebbende in enige mate in het gelijk wordt gesteld, in welk geval er een vergoeding van reiskosten wordt verstrekt op basis van de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse.
U vraagt mij wat ik vind van het zojuist voorgelezen voorstel van de wederpartij om tot een compromissoire oplossing te komen. (…) dat het voorstel in deze procedure te laat is gedaan.
Ik wil dit Hof wraken omdat u heeft aangegeven dat ik geen reiskostenvergoeding krijg. U bent vooringenomen.
Het lid van de belastingkamer heeft daarna het onderzoek geschorst en belanghebbende gevraagd zijn verzoek tot wraking te herhalen, waarop belanghebbende het volgende heeft verklaard:
"De grond is dat op mijn mededeling dat er geen formulier reiskosten was meegezonden u aangaf dat er geen recht op reiskostenvergoeding is en daarna pas dat als ik gelijk zou krijgen ik recht heb op een reiskostenvergoeding."
3. Bij beslissing tot verwijzing van 14 augustus 2015 heeft de wrakingskamer van het
gerechtshof Amsterdam in het kader van 'de pilot externe wrakingskamer' de
wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
4. Bij schriftelijke reactie van 2 september 2015 heeft de raadsheer de wrakingskamer medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking om de volgende reden:
“de gang van zaken ter terechtzitting vormt geen grond voor wraking. Er heeft zich ter terechtzitting niet een omstandigheid voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens belanghebbende een vooringenomenheid koestert dan wel dat een bij belanghebbende dienaangaande bestaande vrees redelijkerwijs gerechtvaardigd is.”
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 18 september 2015 ter zitting van de wrakingskamer behandeld, waarbij verzoeker alsmede de raadsheer zijn verschenen en gehoord.

Het wrakingsverzoek

6. Door verzoeker is ter zitting van de wrakingskamer, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de raadsheer de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat hij in eerste instantie zei dat er geen recht op reiskostenvergoeding bestond alvorens dit te nuanceren. De raadsheer heeft daarmee de indruk gewekt al besloten te hebben verzoeker in de procedure niet in het gelijk te zullen gaan stellen (hierna: wrakingsgrond 1).
Daarnaast heeft verzoeker ter zitting van de wrakingskamer aangevoerd dat de raadsheer verzoeker tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak ongemotiveerd er van beschuldigde niet te luisteren en hem een preek gaf over wat hij als basisvaardigheden in het leven beschouwde. Hieruit bleek irritatie bij de raadsheer (hierna: wrakingsgrond 2). Beide grondslagen samen wijzen eens temeer op vooringenomenheid. Het proces-verbaal van de zitting van 29 juli 2015 is niet volledig, aldus verzoeker. Hij is niet zorgvuldig en volledig geciteerd in het proces-verbaal. De vertegenwoordiger van de wederpartij, de heer [A] , kan als getuige het voorgaande bevestigen. Hij heeft direct na de zitting tegen verzoeker gezegd dat hij de uitlatingen van de raadsheer hoogst ongelukkig vond.
7. De raadsheer heeft ter zitting van de wrakingskamer, zakelijk weergegeven, als zijn standpunt naar voren gebracht dat hij niet vooringenomen is geweest en zich ook niet als zodanig jegens verzoeker heeft geuit. Hij verwijst daarvoor naar de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 29 juli 2015.

Beoordeling wrakingsverzoek van 29 juli 2015

8. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
9. Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
10. Het verzoek tot wraking moet volgens het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
11. Vast staat dat van de zitting van 29 juli 2015 proces-verbaal is opgemaakt. Ook staat vast dat daarin slechts wrakingsgrond 1 is genoemd, terwijl wrakingsgrond 2 pas ter zitting van de wrakingskamer van 18 september 2015 naar voren is gebracht. Gelet op de wettelijke bepalingen is verzoeker met deze tweede wrakingsgrond te laat. De omstandigheid dat het proces-verbaal volgens verzoeker niet volledig is, maakt dit niet anders. Veronderstellenderwijs van dit laatste uitgaande, had van verzoeker gevergd mogen worden dat hij daarvan zo spoedig mogelijk melding had gemaakt en/of zijn wrakingsverzoek anderszins per ommegaande had gecorrigeerd. Dit nu is niet gebeurd. Vast staat immers blijkens verzoekers uitlatingen ter zitting van 18 september 2015 dat hij al eerder kennis had genomen van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak en dat van een onmiddellijke correctie van de wrakingsgrond(en) geen sprake is geweest. De wrakingskamer zal daarom de tweede wrakingsgrond buiten beschouwing laten. Het horen van (de overigens niet aanwezige) getuige [A] op dit punt is reeds daarom niet aan de orde.
11. Met betrekking tot de eerste wrakingsgrond heeft de raadsheer verklaard dat het hof Amsterdam geen formulieren omtrent de reiskostenvergoeding heeft – een situatie die zich overigens ook bij het hof Den Haag voordoet, naar de wrakingskamer ambtshalve bekend is – , dat hij dit ook heeft willen aangeven aan verzoeker, waarna hij heeft toegelicht in welke gevallen wel degelijk een reiskostenvergoeding wordt verstrekt.
Nu verzoeker erkent dat de raadsheer dit laatste heeft uitgelegd, is een mogelijk onhandige formulering daarvóór niet van dien aard dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheer jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook op dit punt is het horen van getuige [A] niet aan de orde. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden voldoende kunnen vaststellen op basis van het proces-verbaal en de verklaringen van partijen.
11. Gelet op het vorenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hierna weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek voor zover gebaseerd op de tweede wrakingsgrond;
  • wijst het wrakingsverzoek voor zover gebaseerd op de eerste wrakingsgrond af; en
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker en aan de genoemde raadsheer.
Deze beslissing is gegeven op 2 oktober 2015 door mrs. M.A.F. Tan – de Sonnaville,
J.A. van Kempen, W.M.G. Visser, in aanwezigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen.
aangetekend aan
partijen verzonden: