ECLI:NL:GHDHA:2015:2906

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
BK-14_01583.14_01584
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over inkomen van de Amerikaanse ambassade en dubbele belasting

In deze zaak staat centraal of de belastingheffing over het inkomen dat belanghebbende in 2009 en 2010 van de Amerikaanse ambassade ontvangt, is toegewezen aan Nederland. Belanghebbende, die zowel de Amerikaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, woont sinds 1991 in Nederland en is sinds 2007 in loondienst van de Amerikaanse ambassade in Den Haag. De inspecteur van de Belastingdienst heeft aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd voor de jaren 2009 en 2010, waarbij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt en uiteindelijk in beroep is gegaan tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft de aanslagen tot nihil verminderd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

In hoger beroep heeft de inspecteur de uitspraken van de rechtbank bestreden, terwijl belanghebbende zijn standpunt heeft verdedigd. De kern van het geschil betreft de vraag of het inkomen van belanghebbende, dat hij van de Amerikaanse ambassade ontvangt, moet worden aangemerkt als belastbaar inkomen in Nederland en of hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op grond van zijn dubbele nationaliteit onderdaan is van zowel Nederland als de Verenigde Staten. Het Hof concludeert dat belanghebbende op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en de VS als inwoner van de Verenigde Staten wordt aangemerkt, waardoor de belastingheffing over zijn inkomen uitsluitend aan de VS toekomt.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur in zijn hoger beroep niet in het gelijk is gesteld. De proceskosten van belanghebbende worden door de inspecteur vergoed, en er wordt griffierecht geheven van de inspecteur. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01583 en BK-14/01584

uitspraak van 14 oktober 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2014, nummers SGR 14/166 en SGR 14/169, betreffende de onder 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.893 en bij gelijktijdig gegeven beschikking € 436 heffingsrente in rekening gebracht (aanslagnummer […] ).
1.2.
Voor het jaar 2010 heeft de Inspecteur een ambtshalve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen€ 249 heffingsrente in rekening gebracht, alsmede een verzuimboete wegens het niet-indienen van de aangifte van € 226 opgelegd (aanslagnummer […] ).
1.3.
De aanslag IB 2009 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De aanslag IB/PVV 2010 heeft hij verminderd met de geheven premie volksverzekeringen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen gegrond en tegen de verzuimboete ongegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar in zoverre vernietigd; de aanslagen tot nihil verminderd, de beschikkingen heffingsrente vernietigd; bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar alsmede de Inspecteur veroordeeld de proceskosten van € 1.217 en het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 september 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1.
Belanghebbende, die zowel de Amerikaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, woont sinds […] 1991 in Nederland. De Verenigde Staten van Amerika heffen inkomstenbelasting van hun staatsburgers naar het wereldinkomen.
3.2.
Sinds […] 2007 is hij in loondienst van de ambassade van de Verenigde Staten van Amerika in Den Haag. Hij behoort tot het administratief personeel van de ambassade en zijn salaris wordt door de Amerikaanse overheid aan hem uitbetaald. Belanghebbende heeft geen andere inkomsten.
3.3.
Op het loon van belanghebbende wordt geen Nederlandse loonheffing ingehouden, omdat de Amerikaanse ambassade niet inhoudingsplichtige is voor die heffing. Op het loon wordt door de VS wage-tax ingehouden: in 2009 10.454 USD en in 2010 9.856 USD.
3.4.
Belanghebbende staat in de Protocollaire Basisadministratie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Kabinet en Protocol, geregistreerd met statuscode BD/NL. Code BD wordt toegekend in geval sprake is van leden van het administratieve en technische personeel ingevolge artikel 1, onderdeel f, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer 1961. De code NL betekent dat de persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.5.
Belanghebbende heeft op 11 november 2010 een aangifte IB/PVV 2009 ingediend en daarbij verzocht om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het inkomen dat hij heeft genoten ter zake van zijn werkzaamheden voor de Amerikaanse ambassade.
3.6.
Met dagtekening 28 november 2012 heeft de Inspecteur bovengenoemde aanslag IB 2009 vastgesteld en daarbij geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Wel heeft hij vrijstelling van de premieheffing verleend. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag IB 2009 gehandhaafd.
3.7.
Met dagtekening 28 december 2012 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd, omdat belanghebbende na herhaaldelijk verzoek geen aangifte IB/PVV 2010 had ingediend. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Voorts heeft belanghebbende op 25 maart 2013 een aangiftebiljet IB/PVV 2010 ingezonden en daarbij ook verzocht om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.8.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2013 heeft de Inspecteur alsnog vrijstelling van de premie volksverzekeringen verleend. Voorts heeft de Inspecteur aangekondigd dat een navorderingsaanslag zal worden opgelegd, rekening houdend met de op 25 maart 2013 alsnog ingediende aangifte, zonder aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de belastingheffing over het inkomen dat belanghebbende in 2009 en 2010 van de Amerikaanse ambassade geniet, is toegewezen aan Nederland en of dat inkomen behoort tot het Nederlandse belastbare inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en, zo die vraag bevestigend wordt beantwoord, of belanghebbende in Nederland recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.2.
Meer in het bijzonder zijn de volgende vragen in geschil:
Wordt belanghebbende voor de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen 1992 (hierna: het Verdrag) geacht inwoner te zijn van de Verenigde Staten op grond van het bepaalde in artikel 33, tweede lid, van het Verdrag ten aanzien van leden van de diplomatieke vertegenwoordiging?
Dient het begrip ‘zendstaat’ in artikel 33, tweede lid, van het Verdrag aldus te worden opgevat dat betrokkene daadwerkelijk moet zijn uitgezonden, en mitsdien niet lokaal is aangeworven (standpunt Inspecteur) of dient in dit verband, onder ‘zendstaat’ in de zin van artikel 33 van het Verdrag niets anders te worden verstaan dan de staat die de missie uitzendt waarvoor belanghebbende werkzaam is, (standpunt belanghebbende)?
En voorts, zo deze vragen in de door belanghebbende bepleite zin worden beantwoord, of belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag onderworpen is aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen als inwoners van de Verenigde Staten? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
In het geval belanghebbende geen beroep toekomt op artikel 33 van het Verdrag is tussen partijen niet in geschil dat artikel 20 van het Verdrag meebrengt dat sprake is van een beloning door een van de Staten betaald, die betrekking heeft op diensten die in de andere Staat zijn verricht, terwijl belanghebbende inwoner en onderdaan is van die Staat en hij niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat is geworden met als gevolg dat de heffing is toegewezen aan Nederland.
4.3.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“10. In het Verdrag is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij de context anders vereist: (…)
g. betekent de uitdrukking ‘onderdanen’: (i) alle natuurlijke personen die de nationaliteit of het staatsburgerschap van een van de Staten bezitten; (…)
2. Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij de context anders vereist of de bevoegde autoriteiten ingevolge de bepalingen van artikel 29 (Regeling voor Onderling Overleg) overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke betekenis, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens het recht van die Staat met betrekking tot belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.
Artikel 4. Inwoner
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking ‘inwoner van een van de Staten’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, (…). Wanneer ingevolge de wetgeving van de beide Staten een natuurlijk persoon inwoner van beide Staten is, zal zijn woonplaats voor de toepassing van de Overeenkomst worden bepaald aan de hand van de regels van het tweede lid. (…)
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; (…)
Artikel 20. Overheidsfuncties
1. a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon terzake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.
b. Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat, die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
(…)
Artikel 33. Diplomatieke en consulaire ambtenaren
1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het internationale recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die lid is van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, echter alleen indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.”
11. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] op grond van zijn dubbele nationaliteit onderdaan is van Nederland en de Verenigde Staten. Op grond van artikel 4 van het Verdrag dient hij gelet op zijn duurzame tehuis in Nederland als inwoner van Nederland te worden aangemerkt. In afwijking hiervan wordt [belanghebbende] ingevolge artikel 33, tweede lid, van het Verdrag geacht inwoner van de Verenigde Staten te zijn, indien hij lid is van de diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van de Verenigde Staten en aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van de Verenigde Staten.
12. Wat onder de uitdrukking ‘lid van een diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging’ moet worden verstaan, is in het Verdrag en het daarbij behorende Memorandum van overeenstemming niet vastgelegd. Derhalve dient dit begrip op grond van artikel 3, tweede lid, van het Verdrag te worden uitgelegd naar nationaal recht, tenzij de context anders vereist. De uitdrukking ‘lid/leden van een diplomatieke vertegenwoordiging’ komt voor in artikel 2.2, tweede lid, van de Wet IB 2001 en artikel 33, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling AWR).
13. Artikel 2.2, tweede lid, van de Wet IB 2001 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Een Nederlander die in dienstbetrekking staat tot de Staat der Nederlanden, wordt steeds geacht in Nederland te wonen indien hij is uitgezonden:
1. Als lid van een diplomatieke, permanente of consulaire vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland; of
2 (…)”
14 Artikel 33, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR luidt als volgt:
“Van de belastingen, genoemd in het derde lid van dit artikel zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 34 , 36 , 37 en 38 , vrijgesteld de leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en, met uitzondering van honoraire consuls, de leden van consulaire vertegenwoordigingen van andere Mogendheden, mits zij:
a. geen Nederlander zijn; en
b. niet duurzaam verblijf houden in Nederland.
De vrijstellingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen c, d, e en f, worden ten aanzien van leden van het administratief, technisch en bedienend personeel slechts verleend indien sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland ten hoogste tien jaren zijn verstreken.”
15. Uit de parlementaire behandeling van artikel 2.2 Wet IB 2001 en de tekst van artikel 33, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR volgt dat de uitdrukking ‘lid van een diplomatieke vertegenwoordiging’ naar nationaal recht ook het administratief, technisch en bedienend personeel omvat.
16. Voorts volgt uit het feit dat in artikel 33, eerste lid, van het Verdrag de uitdrukking ‘diplomatieke of consulaire ambtenaren’ is opgenomen, dat de uitdrukking ‘lid van een diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging’ van het tweede lid van die bepaling ruimer moet worden opgevat dan enkel het personeel dat een diplomatieke rang bezit.
17. Ook een interpretatie op grond van het op 18 april 1961 gesloten Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Verdrag van Wenen), leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot [de Inspecteurs] conclusie dat een administratief medewerker niet kan worden beschouwd als lid van de diplomatieke vertegenwoordiging. De uitdrukking ‘lid van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging’ is in de Engelse tekst van het Verdrag verwoord als ‘member of a diplomatic or consular mission’. Dit sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de uitdrukking ‘members of the mission’ zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van Wenen. Op grond van de onderdelen c en f van die bepaling moet onder de uitdrukking ‘members of the mission’ ook het administratief en technisch personeel worden verstaan.
18. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] kwalificeert als lid van de diplomatieke vertegenwoordiging van de Verenigde Staten. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de Verenigde Staten in de context van artikel 33, tweede lid, van het Verdrag te worden aangemerkt als zendstaat. De omstandigheid dat [belanghebbende] feitelijk niet door de Verenigde Staten is uitgezonden naar Nederland maar hier lokaal is geworven doet daar niet aan af. Nu [belanghebbende] voorts ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij in de Verenigde Staten is onderworpen aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen als inwoners van die staat, wordt hij op grond van artikel 33, tweede lid, van het Verdrag geacht inwoner van de Verenigde Staten te zijn.
19. Gelet op het voorgaande mist artikel 20, eerste lid, onderdeel b van het Verdrag toepassing. Derhalve is het loon van [belanghebbende] op grond van het eerste lid, onderdeel a, van die bepaling slechts belastbaar in de Verenigde Staten. Dit betekent dat zijn inkomen voor voorkoming van dubbele belastingheffing in aanmerking komt en dit brengt mee dat [belanghebbende] per saldo geen inkomstenbelasting verschuldigd is over zijn belastbare inkomen uit werk en woning.
20. Ingevolge het bepaalde in artikel 26b, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de AWR wordt het beroepschrift tegen de belastingaanslag geacht mede te zijn gericht tegen de verzuimboete. [Belanghebbende] heeft tegen de boetebeschikking geen zelfstandige gronden aangevoerd. Niet gebleken is dat die verzuimboete in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of in strijd met enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht is opgelegd en in rekening is gebracht. Nu [belanghebbende] niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan, acht de rechtbank een verzuimboete van € 226 in het voorliggende geval ook passend en geboden.
21. Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen gericht tegen de aanslagen gegrond te worden verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen de oplegde verzuimboete dient het ongegrond te worden verklaard.
22. Nu de beroepen gegrond zijn, vindt de rechtbank aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbende] in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).”

Beoordeling van het hoger beroep

Uitgangspunten
7.1.
Belanghebbende heeft zijn woonplaats als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in Nederland. Ingevolge artikel 2.1 Wet IB 2001 is belanghebbende in beginsel belastingplichtig voor de inkomstenbelasting hier te lande.
Artikel 4 van het Verdrag brengt mee dat belanghebbende, ingevolge lid 1 of ingevolge de tiebreaker van lid 2 gelet op zijn duurzaam tehuis in Nederland, wordt geacht inwoner te zijn van Nederland voor de toepassing van het Verdrag.
Betaling beloning
7.2.
Artikel 20 van het Verdrag wijst de heffing over de beloning betaald door de Verenigde Staten toe aan Nederland, nu belanghebbende in Nederland woont en onderdaan is van Nederland.
Diplomatieke ambtenaren
7.3.
In artikel 33, lid 1, van het Verdrag is neergelegd dat het Verdrag in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aantast die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het internationale recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten. Artikel 33, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat een natuurlijk persoon die lid is van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht wordt inwoner van de zendstaat te zijn, echter alleen indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
7.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende geen diplomatiek ambtenaar is in de zin van artikel 33, eerste lid, van het Verdrag. De aldaar genoemde begrippen komen overeen met de in het Verdrag van Wenen inzake het diplomatiek verkeer 1961, Trb. 1962, nr. 159 (het verdrag van Wenen ) en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen 1963 gehanteerde begrippen. Derhalve wordt voor de uitleg van deze begrippen aangesloten bij de omschrijving die in het Verdrag van Wenen is gegeven in artikel 1, onderdeel e. Daarin wordt “een diplomatiek ambtenaar” omschreven als het hoofd van de zending of een lid van het diplomatiek personeel van de zending, terwijl “de leden van de zending” in onderdeel b van artikel 1, worden omschreven als het hoofd van de zending en de personeelsleden van de zending.
De “personeelsleden van de zending” omvatten blijkens onderdeel c van artikel 1 tevens het administratieve en technische personeel. In onderdeel f van artikel 1 van het Verdrag van Wenen zijn zij omschreven als leden van het personeel van de zending die werkzaam zijn bij de administratieve en technische dienst van de zending.
Belanghebbende behoort tot het administratief personeel. In het Verdrag van Wenen is voor hem als lid van de zending geen fiscaal voorrecht opgenomen en dus ook niet in het eerste lid van artikel 33 van het Verdrag.
7.5.
Aan belanghebbende komt een beroep toe op artikel 33, tweede lid, van het Verdrag, aangezien onder het begrip zendstaat in dat lid dient te worden verstaan de staat die zijn ambassade of consulaire post naar de ontvangende staat “zendt” terwijl de ontvangende staat de staat is die de ambassade of consulaire post “ontvangt”. Voor de juistheid van de interpretatie die de Inspecteur geeft aan het begrip zendstaat zijn geen aanknopingspunten in de tekst van de verdragsbepaling te vinden en ook niet in de context binnen het Verdrag. Een toelichting bij artikel 33 van de Verdragsluitende Staten ontbreekt. Bovendien zou de in artikel 33, tweede lid, van het Verdrag getroffen voorziening bij een andersluidende uitleg worden beknot buiten de bedoeling van de Verdragsluitende Staten om, aangezien die voorziening ook geldt in het geval het lid van de zending geen resident is van de Verdragsluitende Staten, laat staan dat hij daar zou moeten zijn aangeworven zoals de Inspecteur bepleit:
Article 33 (Diplomatic Agents and Consular Officers) applies to diplomatic agents or consular officials regardless of residence’’,
Department of the Treasury, Technical Explanation of the Protocol, signed at Washington on March 8, 2004, amending the Convention between ths United States of America and the kingdom of the Netherlands for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income. signed at Washington on december 18, 1992, pag. 20.
7.6.
Het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 18 dat belanghebbende als onderdaan van de zendstaat, dat zijn de Verenigde Staten, in beginsel inwoner wordt geacht te zijn van de zendstaat is derhalve juist.
'Under paragraph 2, an individual who is a member of a diplomatic mission or consular post of one of the States and who is a national of that State, whether that mission or consular post is situated in the other Contracting State or in a third State, will be deemed to be a resident of the sending State if the individual is liable in the sending State to the same income tax obligations as are residents of that State. Residence as determined under this paragraph will apply not withstanding any result to the contrary from the application to such individual of the rules of Article 4 (Resident).'
Treasury Department: Technical Explanation of the Convention and the Protocol, October 30, 1993.
7.7.
Ten aanzien van de in artikel 33, tweede lid, van het Verdrag opgenomen voorwaarde dat deze uitsluitende toewijzing van inwonerschap slechts geldt als belanghebbende aldaar aan
dezelfde verplichtingen ter zake van belastingennaar het inkomen is onderworpen als inwoners van de VS heeft hij ten bewijze dat hij in de VS aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van de VS zogenoemde W2 forms (jaaropgaven) overgelegd voor de jaren 2009 en 2010 waaruit blijkt dat income tax (withholding tax) van hem is ingehouden door de werkgever (de ambassade). De omstandigheid dat belanghebbende vervolgens aangifte heeft gedaan bij de Amerikaanse belastingdienst voor de income revenu tax en daarbij om teruggave heeft verzocht van de zogenoemde “making work pay credit” van $ 400 dan wel een “income tax return of credit” heeft verkregen laat die onderworpenheid in de VS aan belastingen ter zake van het inkomen onverlet.
De in artikel 33, tweede lid, van het Verdrag neergelegde eis van onderworpenheid gaat niet zo ver dat dient te worden beoordeeld hoeveel belasting daadwerkelijk – hetgeen volgens de Inspecteur zou moeten blijken uit aanslagbiljetten van het IRS – door belanghebbende wordt betaald. Het Hof ziet te dezen geen verschil tussen een door toepassing van het verdrag toegewezen resident met inkomen van een ambassade of een inwoner (resident) met inkomen uit andere buitenlandse bron. Beide personen kunnen indien aan de voorwaarden is voldaan “foreign earned income exclusion” verkrijgen. Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende is onderworpen in de VS aan dezelfde verplichtingen als inwoners van de VS alsmede dat het loon van belanghebbende op grond van het eerste lid, onderdeel a, van artikel 20 van het Verdrag slechts belastbaar is in de VS en dat de voorkoming meebrengt dat hier te lande per saldo geen inkomstenbelasting verschuldigd is, is juist.
7.8.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.470 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten) à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak).
8.2.
Aangezien de uitspraken van de rechtbank in stand blijven, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 478.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraken van de rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep aan de kant van belanghebbende begroot op € 1.470;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 478.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, voorzitter, P.J.J. Vonk en J.E.H.M. Pinckaers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 14 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.