In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen [appellant], wonende te Soerendonk, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, dat op 21 juli 2015 is gewezen. In dit vonnis werd de vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder bevel van de Hoge Raad afgewezen. De Hoge Raad had [appellant] eerder veroordeeld om informatie te verstrekken over zijn buitenlandse bankrekeningen, op straffe van verbeurte van dwangsommen. De Belastingdienst had op basis van vermoedens van belastingontduiking navorderingsaanslagen en boetes opgelegd aan [appellant].
De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] niet aan zijn informatieplicht had voldaan, wat leidde tot de verbeurte van dwangsommen. [Appellant] vorderde in hoger beroep dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter zou schorsen en zijn vorderingen alsnog zou toewijzen. Het hof oordeelde echter dat de vordering tot schorsing niet kon slagen, omdat het vonnis van de voorzieningenrechter niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de Staat en de beslissing over de kosten van het incident aangehouden tot de einduitspraak. De uitspraak van het hof werd gedaan op 3 november 2015, waarbij de vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd afgewezen.