Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 5 januari 2015 om 12.00 uur(en administratief verwerkt op dinsdag 6 januari 2015)
[appellante],
hierna te noemen: [appellante],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 351 Rv,
advocaat: mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse,
WONINGSTICHTING DE ZES KERNEN,
verweerster in het incident ex artikel 351 Rv,
hierna te noemen: de Woningstichting,
advocaat: mr. K.A.M. Jaspers te Rotterdam.
Het geding
Beoordeling van de vordering in het incident
(1.1) [appellante] huurt sedert 1 december 1988 van de Woningstichting een zogenaamde HAT woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) tegen een huurprijs van € 287,73 per maand. In artikel 6.1 van het toepasselijke huurreglement is bepaald dat huurder zich als een goed huurder moet gedragen.
(1.2) De Woningstichting heeft zich tot de kantonrechter gewend met, kort gezegd, een uitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Aan deze vordering heeft de Woningstichting ten grondslag gelegd dat [appellante] zich niet als goed huurder gedraagt doordat zij ernstige overlast veroorzaakt voor de omwonenden. Voorts houdt [appellante], aldus de Woningstichting, de woning niet goed schoon, is het er een grote puinhoop en is er sprake van ernstige vervuiling. [appellante] wijst alle pogingen om zorg te verlenen af. De Woningstichting stelt dat voor de omwonenden inmiddels een onhoudbare situatie is ontstaan en dat zij (de Woningstichting) verantwoordelijk is voor het herstellen van een rustige woonomgeving.
heeft de overlast en vervuiling weersproken.
(1.3) De kantonrechter, van oordeel dat de bewijslast van de gestelde overlast op de Woningstichting rust, heeft na getuigenverhoren de Woningstichting in haar bewijs geslaagd geoordeeld en de vorderingen – ondanks de zeer ernstige gevolgen voor [appellante] – , uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen. De kantonrechter heeft daarbij onder meer overwogen dat [appellante] de mogelijkheid is geboden om tot een regeling te komen en om naar een passende woning elders te verhuizen, maar dat [appellante] het aanbod daartoe heeft afgewezen. Dat [appellante] thans met een ontruiming wordt geconfronteerd is daarom een omstandigheid die zij zelf had kunnen voorkomen. Voor een tweede kans of een proeftijd heeft de kantonrechter daarom geen reden gezien.
(1.4) De Woningstichting heeft te kennen gegeven het vonnis op 6 januari 2015 om 9.00 uur ten uitvoer te willen leggen door de woning te doen ontruimen.
Beoordeling van de vordering ex artikel 351 Rv
opzeggingvan de huurovereenkomst, niet bij
ontbinding van de huurovereenkomst wegens wanprestatiezoals in dit geval. Van een juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis is op deze grond dan ook geen sprake, terwijl evenmin anderszins aanknopingspunten zijn gebleken voor de conclusie dat sprake is van een dergelijke misslag. Zoals hiervoor uiteengezet, vormt de omstandigheid dat een hoger beroep kans van slagen heeft, geen omstandigheid die ertoe leidt dat de Woningstichting geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis (zie de maatstaf in rechtsoverweging 4). Het is niet de bedoeling dat de vordering ex artikel 351 Rv een verkapt hoger beroep wordt.
Beslissing
in het incident ex artikel 351 Rv-wijst de vordering af;-veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot heden aan de zijde van deWoningstichting begroot op € 894,-- aan salaris advocaat;
van het griffierecht door [appellante].
J.J. van der Helm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2015 om 12.00 uur (en administratief verwerkt op 6 januari 2015) in aanwezigheid van de griffier.