In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding tussen de vrouw en de man is uitgesproken en het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de man is toegewezen. De vrouw is op 8 mei 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 februari 2015. De man heeft op 3 augustus 2015 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 4 november 2015 mondeling behandeld. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, heeft verklaard dat zij zich om persoonlijke redenen niet kan verenigen met de echtscheiding en de inschrijving daarvan. De man verzet zich tegen het beroep van de vrouw en verzoekt het hof om haar niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek met betrekking tot de echtscheiding, omdat zij in eerste aanleg al het door haar gevraagde heeft gekregen en de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk heeft gesteld, wat door de vrouw niet is weersproken. Wat betreft het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, oordeelt het hof dat de rechtbank op juiste gronden het huurrecht aan de man heeft toegekend. Het hof concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de man uitvalt, gezien zijn ziekte en de urgentie van zijn situatie. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat zij niet elders terecht kan. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in beide instanties, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.