ECLI:NL:GHDHA:2015:3822

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.169.329/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op 29 april 2015 niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft op 16 juni 2015 uitspraak gedaan. De appellant had op 3 maart 2015 een verzoek ingediend bij de rechtbank om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat zonder een met reden omklede verklaring van het college van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt dat de appellant tevergeefs heeft geprobeerd om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen, de wettelijke schuldsaneringsregeling niet kon worden toegepast. Dit was in strijd met artikel 285 lid 1 Fw, en de rechtbank kon het verzoek daarom niet in behandeling nemen.

De appellant stelde dat de Gemeentelijke Kredietbank hem eerder had geweigerd om het schuldhulpverleningstraject te doorlopen, en dat dit niet aan hem te verwijten was. Hij verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2015 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht. Het hof constateerde dat er een verzoek was ingediend door een derde om het faillissement van de appellant uit te spreken, en dat de appellant een verzoek tot schuldsanering kon indienen zolang hij niet failliet was verklaard.

Het hof oordeelde dat het verzoek van de appellant imperfect was, omdat de bijlage die door zijn advocaat was opgesteld niet voldeed aan de eisen van artikel 285 lid 1 Fw. Het hof kon niet anders dan het vonnis van de rechtbank bekrachtigen, omdat niet was gebleken dat de tekortkomingen in het verzoek hersteld konden worden. Het hof concludeerde dat de Gemeentelijke Kredietbank aanvankelijk niet adequaat had gehandeld, maar dat dit niet relevant was voor de beoordeling van het hoger beroep. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof liet de mogelijkheid open voor de rechtbank om de appellant alsnog in de gelegenheid te stellen het schuldhulptraject volledig te doorlopen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.169.329/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/484332 / FT RK 15/462

arrest van 16 juni 2015

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.A. Westendorp te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2015, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk is verklaard. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Verschenen is: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 3 maart 2015 bij de rechtbank een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen – met verwijzing naar het bepaald in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw – dat zonder een met reden omklede verklaring van of namens het college van burgemeester en wethouders dat schuldenaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijke vergelijk te komen, de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing kan worden verklaard. Een dergelijke verklaring ontbreekt en evenmin is gebleken dat met behulp van een advocaat het minnelijk traject is doorlopen. Het verzoek kan daarom niet in behandeling worden genomen.
3. De grieven van [appellant] komen er – samengevat – op neer dat de Gemeentelijke Kredietbank hem eerder heeft geweigerd het schuldhulpverleningstraject te laten doorlopen, dit niet aan [appellant] verwijtbaar is en hij daarom wel dient te worden ontvangen in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verder heeft het verzoek de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht.
4.1
Het hof constateert dat bij de rechtbank door een derde een verzoek is ingediend het faillissement van [appellant] uit te spreken. [appellant] heeft daarvan bij brief van 2 februari 2015 van de rechtbank bericht ontvangen waarin is aangegeven dat de behandeling van dat verzoek op 3 maart 2015 zal plaatsvinden en dat hij een verzoek tot toepassing van de schuldsanering kan indienen zolang hij niet is failliet verklaard.
[appellant] heeft daarop, ex artikel 3 juncto 284 Fw, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Echter het (daarvoor benodigde) traject bij de Gemeentelijke Kredietbank was op dat moment niet doorlopen, terwijl in verband met de behandeling van het faillissementsverzoek de termijn voor het indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsanering ten einde liep. [appellant] heeft om die reden de bijlage bij het ingediende verzoekschrift doen opstellen door zijn advocaat. Uit het behandelde ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat die bijlage niet voldeed aan het bepaalde in artikel 285 lid 1 Fw. Het hof heeft dat niet zelf kunnen constateren omdat het verzoekschrift zoals dat in eerste aanleg is ingediend niet door [appellant] is overgelegd, maar uit hetgeen ter zitting daarover is verklaard door zijn advocaat kan geen andere conclusie worden getrokken en zulks is ook niet bestreden door [appellant] . Een dergelijk imperfect verzoek is niet-ontvankelijk. Niet is gebleken dat de tekortkomingen in dat verzoek nog kunnen worden hersteld.
4.2
Uit de wel overgelegde stukken komt het beeld naar voren dat de Gemeentelijke Kredietbank geen adequate – dat wil zeggen correct en voortvarend – medewerking heeft verleend aan [appellant] bij het schuldhulptraject, hetgeen (in beginsel) wel de taak is van deze instantie. Op onjuiste grond heeft deze instantie aanvankelijk iedere inspanning afgewezen. In het midden moet blijven wat deze opstelling zou hebben betekend voor de beoordeling van een verzoek tot aanhouding bij de behandeling van het faillissementsverzoek, want een dergelijk verzoek is niet gedaan. Niet uitgesloten kan echter worden dat de rechtbank daarin zou zijn meegegaan, te meer omdat het hof is gebleken dat op het faillissementsverzoek ook thans nog niet is beslist zodat er kennelijk weinig urgentie was daarop onverwijld te beslissen. Hoewel ook is gebleken dat het schuldhulptraject bij de Gemeentelijke Kredietbank nadien toch is gestart, is dat voor de beoordeling van het voorliggende beroep op de beslissing van de rechtbank niet relevant. Het is aan de rechtbank om desverzocht – zo daartoe nog een mogelijkheid is – te beoordelen of er aanleiding is om [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen het traject bij de Gemeentelijke Kredietbank volledig te doorlopen en daartoe de beslissing op het verzoek tot faillietverklaring nader aan te houden.
5. Gelet op het imperfecte verzoek (het ontbreken van de vereiste verklaring die voldoet aan de eisen van artikel 285 lid 1 Fw), kan het hof niet anders dan het voorliggende vonnis van de rechtbank bekrachtigen.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Frikkee, J.J.I. Verburg en A.J. Coster en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.