2.12.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de conventionele vorderingen van [appellant] afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de door [geïntimeerden] gevorderde verklaring voor recht toegewezen, [appellant] veroordeeld de hypotheekakte van 10 juli 2007 in de openbare registers te doen doorhalen, met machtiging aan [geïntimeerden] die doorhaling zo nodig zelf te doen bewerkstelligen en hem veroordeeld tot terugbetaling van € 40.002,67 aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] . De rechtbank overwoog daartoe onder meer, dat de beide schuldbekentenissen en de krediethypotheek voor zover deze is gebaseerd op die schuldbekentenissen moeten worden gekwalificeerd als in beginsel onverplichte overeenkomsten met eenzijdige verplichtingen van [geïntimeerden] en dus in beginsel als een schenking van [geïntimeerden] in privé aan [appellant] , omdat in geen van de schuldbekentenissen en/of de krediethypotheekovereenkomst vermeld is om welke feitelijke en/of juridische redenen [geïntimeerden] in privé aan [appellant] een dergelijk astronomisch bedrag daadwerkelijk verschuldigd zouden zijn.
3. In hoger beroep ageert [appellant] tegen de afwijzing van zijn vorderingen en de (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden]
[appellant] heeft daarbij zijn vordering gewijzigd. Hij vordert thans primair op basis van de schuldbekentenissen betaling van € 2.803.698,63 subsidiair € 405.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van nooit ontvangen loon over de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2007, alles met rente en subsidiair dezelfde bedragen op grond van onrechtmatige daad, steeds te verminderen met € 40.002,67,
alles met proceskosten.
4. Met zijn
tweede griefkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een schenkingsovereenkomst. Volgens hem is van een vrijblijvende schenking geen sprake. [appellant] had aanzienlijke vorderingen op de vennootschappen waarvan [geïntimeerden] bestuurder of echtgenote van een bestuurder waren. Om de vennootschappen lucht te geven, heeft [appellant] afgezien van de directe betalingen door die vennootschappen, maar wel onder de voorwaarde dat [geïntimeerden] de schuldbekentenissen ook in privé tekenden.
5. Het hof overweegt hierover als volgt.
6. De akte van schuldbekentenis (zie 2.3) is een onderhandse akte, die ingevolge art. 157, tweede lid Rv. ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring. Er moet dus op grond van art. 157, tweede lid Rv. van uitgegaan worden, dat waar is wat er in de door partijen ondertekende akte staat.
7. Volgens de akte zijn (naast de drie rechtspersonen) [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] aan [appellant] € 2,8 miljoen schuldig “
ten titel van ………. als in de bijlage gespecificeerd en gedocumenteerd weergegeven en voor het overige aan partijen genoegzaam bekend is (productie 1) – hierna ook te noemen: de vordering”.
8. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat hiermee in de akte van schuldbekentenis wordt vermeld wat de reden is op grond waarvan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] het bedrag van € 2,8 miljoen aan [appellant] schuldig zijn; die reden is een vordering als gespecificeerd in een bijlage “en voor het overige aan partijen genoegzaam bekend”. Van een vrijblijvende schenking is dan ook geen sprake en het hof gaat ervan uit dat blijkens de akte [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] (naast de drie rechtspersonen) € 2,8 miljoen schuldig zijn aan [appellant] op grond van een vordering van [appellant] .
9. [appellant] heeft als productie (4 bij inleidende dagvaarding) een overzicht overgelegd, op briefpapier van het aannemersbedrijf, waarop een aantal namen en aanduidingen zoals “directiekeet” en “loon” zijn vermeld met daarachter bedragen, waarvan de optelling uitkomt op ruim € 3 miljoen, alsmede de namen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3] (aangeduid met initialen) met een paraaf daarnaast alsmede een aantekening “gezien” met de handtekening van de boekhouder [de boekhouder] . Volgens [appellant] , zo heeft hij bij gelegenheid van het pleidooi gesteld, is dit overzicht de bijlage die in de akte wordt bedoeld en vormt het een overzicht van door hem contant verrichte betalingen aan crediteuren (onderaannemers) en van door hem voorgeschoten bedragen dan wel ten aanzien van het loon: zijn salaris van betaling waarvan hij heeft afgezien.
[geïntimeerden] betwisten dat die bijlage bij de akte hoort (volgens hen was er geen bijlage bij de akte aanwezig) en zij betwisten ook de inhoud van de bijlage.
10. Ook ten aanzien van de bijlage geldt dat ervan moet worden uitgegaan dat waar is wat partijen in de akte van schuldbekentenis hebben verklaard en dus dat zich bij de akte, anders dan [geïntimeerden] stellen, wél een bijlage bevond. Daarom gaat het hof ervan uit dat de door [appellant] overgelegde productie 4 (hierna ook: het staatje) heeft te gelden als bij de akte behorend.
Volgens het hof maakt het overigens niet uit of het staatje al dan niet aan de akte van schuldbekentenis was gehecht. [geïntimeerden] hebben immers in die akte verklaard dat [appellant] een hun genoegzaam bekende vordering op hen had ter grootte van € 2,8 miljoen. [geïntimeerden] hebben niet aangegeven waaruit die door hen erkende vordering dan wel zou hebben bestaan, terwijl het door boekhouder [de boekhouder] ondertekende en van de initialen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 3] voorziene staatje, mede in het licht van de hierna onder 12 te bespreken verklaring van [de boekhouder] , wél aangeeft waarop die vordering was gebaseerd.
11. Op grond van het voorgaande gaat het hof uit van de juistheid van de akte van schuldbekentenis die is gedateerd op 1 januari 2007. De tweede schuldbekentenis (gedateerd op 15 januari 2007) vermeldt weliswaar niet de reden van de verschuldigdheid van € 2,8 miljoen, maar door het verband met de eerste schuldbekentenis waarin de mannen hun hoofdelijke aansprakelijkheid erkenden en de vrouwen daarvoor toestemming gaven is die reden (ook voor de vrouwen) voldoende gegeven. Het staat [geïntimeerden] vrij om tegenbewijs tegen deze aanname te leveren, maar enig bewijsaanbod hebben zij niet gedaan.
12. [geïntimeerden] voeren met betrekking tot het staatje aan dat dit niet juist kan zijn, omdat hun namen niet in de juiste volgorde (van oud naar jong) zijn vermeld, bij [geïntimeerde 3] slechts twee initialen zijn vermeld in plaats van drie, het briefpapier niet klopt en omdat [de boekhouder] voor gezien heeft getekend terwijl hij het staatje zelf zou hebben opgesteld. Dit overtuigt niet.
Het hof hecht in dit verband waarde aan de verklaring die [de boekhouder] als getuige in de zaak van de curator (in het faillissement van het aannemersbedrijf en loonbedrijf) tegen [appellant] heeft afgelegd tegenover de rechter-commissaris, welke verklaring als productie 30 bij de conclusie van antwoord in reconventie is gevoegd en aan de brief van [de boekhouder] van 5 juli 2010 aan de advocaat van [appellant] (productie 29 bij diezelfde conclusie). In die brief verklaart [de boekhouder] dat hij op aangeven van [appellant] een staatje bijhield dat regelmatig werd besproken met en getoond aan de heren […] . Telkens wanneer er nieuwe bedragen op dat staatje werden gezet, werd het vorige vernietigd, werd het nieuwe weer getoond en ondertekend door de heren […] en in de kluis van het bedrijf gelegd, aldus [de boekhouder] . [de boekhouder] verklaart als getuige onder ede dat er een staatje is – opgemaakt enkele maanden voor het faillissement –, waarvan […] en [appellant] elk een exemplaar mee naar huis hebben genomen, welk staatje door de heren […] is ondertekend en door [de boekhouder] voor gezien is getekend en welk staatje de laatste stand aangeeft van de betalingen door [appellant] aan onderaannemers/zzp’ers, een uitgave ten behoeve van een directiekeet, een door [appellant] ingebrachte auto, alles ten behoeve van de vennootschappen. Alle staatjes werden dus (telkens) in de kluis gelegd op één staatje na en dát staatje is het enige staatje geweest dat, behalve door de heren […] , ook door [de boekhouder] voor gezien is ondertekend. Het staatje dat volgens [appellant] bij de akte behoort, is behalve door de heren […] ondertekend, ook door [de boekhouder] voor gezien ondertekend.
13. Het hof kent tevens waarde toe aan de verklaring van [naam] , broer van [geïntimeerde 1] , eveneens onder ede afgelegd tegenover de rechter-commissaris eveneens in de zaak van de curator (in de faillissementen van het loonbedrijf en het aannemersbedrijf) tegen onder meer [appellant] (productie 28 bij de conclusie van antwoord in reconventie). [de broer] verklaart dat hij in 2006, 2007 van [geïntimeerde 1] , [appellant] en [de boekhouder] heeft vernomen dat [appellant] veel geld had ingebracht in het aannemersbedrijf. Volgens [de broer] ging het om rond de 2 miljoen euro. Die verklaringen worden ondersteund door de beëdigde verklaringen van [P] en [W] (productie 30 bij conclusie van antwoord in reconventie).
14. Eveneens is van belang de brief die de advocaat mevrouw mr. Molenaar op 2 oktober 2007 aan [geïntimeerde 5] schreef (productie 18 bij meergenoemde conclusie van antwoord in reconventie) inzake een faillissementsadvies. Uit die brief valt af te leiden dat [geïntimeerde 5] samen met zijn broer op het kantoor van mr. Molenaar is geweest, daar met haar en een kantoorgenote een gesprek heeft gehad en te kennen heeft gegeven te willen dat zij de belangen van [geïntimeerde 5] , zijn broer en zijn ouders behartigde. Zij heeft naar aanleiding van een brief van de curator gericht aan [geïntimeerde 1] vragen gesteld over [appellant] . [geïntimeerde 5] heeft mevrouw Molenaar toen bevestigd dat [appellant] zo’n € 2,5 miljoen in het aannemersbedrijf heeft geïnvesteerd, aldus de brief.
[geïntimeerden] hebben over deze brief gezegd, dat hij is gestolen, waarop [appellant] heeft gereageerd met de mededeling dat hij de brief heeft ontvangen van iemand bij wie deze verkeerd was bezorgd. Hoe dit zij, de inhoud van de brief hebben [geïntimeerden] niet betwist.
Bij gelegenheid van het pleidooi hebben zij als verklaring voor hun mededeling over de investering van [appellant] gegeven, dat zij op aanraden van [appellant] het spel, te weten dat zij met elkaar zouden doen alsof zij hem € 2,8 miljoen schuldig zouden zijn, zodat de andere schuldeisers van het bedrijf daarmee buiten de deur zouden worden gehouden, bleven doorspelen.
Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, valt echter niet in te zien waarom [geïntimeerden] zelfs tegenover hun eigen advocaat die hun belangen behartigde een schijnverhaal zouden hebben moeten ophouden.
15. Tot slot speelt het volgende een rol. [appellant] heeft op enig moment aan zijn (toenmalige) advocaat opdracht gegeven aanspraak te maken op huurpenningen van een door [geïntimeerde 5] zonder toestemming van [appellant] verhuurd pand, welk pand onder de krediethypotheek valt (zie de brief d.d. 12 november 2007, productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie). De hypotheekakte bevat het verbod om (o.m.) het betreffende pand zonder schriftelijke toestemming van [appellant] te verhuren. De reactie van [geïntimeerde 5] (zie de brief van [geïntimeerde 5] d.d. 7 december 2007, eveneens productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie) inhoudende een verzoek om uitstel van betaling op de desbetreffende brief wijst er niet op dat die aanspraak niet bestaat. Van enig verzet tegen de vordering is geen sprake. [geïntimeerden] stellen dat zij op die wijze hebben gereageerd om de schijn op te houden en “het spel mee te spelen”, maar een verklaring op welke wijze deze constructie daaraan zou meewerken ontbreekt.
16. Ter adstructie van hun stelling dat de inhoud van de akte van schuldbekentenis, ondanks hun ondertekening en ondanks het voorgaande, onjuist is hebben [geïntimeerden] wel een aantal argumenten (a tot en met m) aangevoerd.
17. Argument a:
De personen die op het staatje vermeld staan en volgens [appellant] het daarop vermelde bedrag in contanten van hem zouden hebben ontvangen, hebben allemaal verklaard dat zij geen contanten van [appellant] hebben ontvangen. Ten bewijze daarvan hebben [geïntimeerden] verklaringen van een aantal van de genoemde personen overgelegd.