Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 10 maart 2015
1. UPC NEDERLAND B.V.,
2. UPC NEDERLAND BUSINESS B.V.,
200.138.493/01(hierna ook: Zaak I):
T-MOBILE NETHERLANDS B.V.,
200.143.180/01(hierna ook: Zaak II):
KPN B.V.,
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
mobile terminating access(MTA) – betreft het tegen het MTA-tarief afwikkelen van gesprekken die worden geïnitieerd door de abonnees van de vaste aanbieder. UPC heeft met T-Mobile en KPN overeenkomsten gesloten over (onder andere) de door laatstgenoemden in de periode 2005-2010 te hanteren MTA-tarieven. T-Mobile en KPN hebben aan UPC over die periode MTA-tarieven conform deze overeenkomsten in rekening gebracht, die door UPC zijn betaald. De hoogte van deze tarieven is onderwerp geweest van een aantal bestuursrechtelijke procedures bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna OPTA) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). In een uitspraak d.d. 5 november 2010 op een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de OPTA van 7 juli 2010 (het MTA 3-besluit) heeft de voorzitter van het CBb overwogen dat, indien OPTA het bij zijn MTA-2b-besluit berekende BULRIC-tarief als tariefplafond voor de MTA-tarieven zou hebben opgelegd, de MTA-tarieven door het CBb niet als onrechtmatig zouden zijn aangemerkt. De door T-Mobile en KPN aan UPC over de periode 2005-2010 in rekening gebrachte MTA-tarieven waren hoger dan deze BULRIC-tarieven.
de door het CBb rechtmatig geachte BULRIC-tarieven’ (o.m. punt 5.4 van de inleidende dagvaarding en de punten 4.15 en 4.21
in fineMvG), dat wil zeggen: de in het MTA-2b-besluit berekende BULRIC-tarieven. Bovendien was, aldus UPC, het in rekening brengen van zulke hogere tarieven onrechtmatig. Zich daartoe en daarnaast beroepend op:
United Brands’-arrest van 14 februari 1978, zaak 27/76 (ECLI:EU:C:1978:22), moet bij de beoordeling van de stelling of sprake is van misbruikelijk hoge tarieven eerst worden onderzocht of het verschil tussen het tarief en de onderliggende kosten excessief is, en zo ja, of het tarief onredelijk is in verhouding tot de economische waarde van de geleverde dienst. Het excessieve karakter van het tarief wordt objectief vastgesteld door de grootte van de winstmarge te bepalen.
United Brands’-arrest van het HvJEG waarin, voor zover hier van belang, het volgende is overwogen.
248. overwegende dat een onderneming met een machtspositie, die al dan niet rechtstreeks onbillijke aankoop- of verkoopprijzen oplegt, zich schuldig maakt aan misbruik in de zin van artikel 86 EEG-Verdrag
ANVR-IATA’, ECLI:NL:HR:2012:BX0345).
United Brands’-arrest, een te beperkte maatstaf heeft aangelegd (punten 4.2 en 4.3 MvG). In de visie van UPC is de toets van artikel 24 Mw/82 EU breder en had de rechtbank moeten onderzoeken of T-Mobile/KPN handelsvoordelen kon verwerven die zij in een situatie van normale en voldoende daadwerkelijke mededinging niet zou hebben gehad. Met haar
grief 2heeft UPC hierop aansluitend gesteld dat T- Mobile/KPN ‘middels haar tarieven’ (MvG onder 4.16 en 4.19) daadwerkelijk zulke handelsvoordelen heeft verworven. Een van die voordelen werd gevormd door de hogere tarieven zelf (punt 45 PA in Zaak II). In punt 54/48 PA in Zaak I/Zaak II heeft UPC samengevat waarin deze handelsvoordelen voor T-Mobile/KPN volgens haar verder bestonden, namelijk:
United Brands’-arrest is niet alleen sprake wanneer te hoge verkoopprijzen worden gehanteerd, maar bijvoorbeeld ook wanneer te lage aan- of verkoopprijzen worden opgelegd. Voor al deze situaties moet ingevolge punt 249 van dat arrest worden onderzocht of de bezitter van de machtspositie de mogelijkheden ervan heeft benut om handelsvoordelen te verwerven die hij in een situatie van normale en voldoende daadwerkelijke mededinging niet zou hebben gehad. Deze algemene regel is blijkens de punten 250 en 251 van het ‘
United Brands’-arrest voor het specifieke geval dat het gestelde misbruik zou bestaan in het toepassen van een te hoge prijs, uitgewerkt in de deelregel dat dit alleen misbruik oplevert wanneer de prijs buitensporig is, dat wil zeggen: niet meer in een redelijke verhouding staat tot de waarde van de geleverde prestatie. Wanneer de prijs alleen maar hoog en niet buitensporig is, dan is er geen misbruik in de zin van artikel 24 Mw/82 EU.
in fineweergegeven, handelsvoordelen worden naar haar eigen stelling ‘middels (de) tarieven’ verkregen (zie ook punt 53/47 PA in Zaak I/Zaak II). Hiermee bedoelt zij kennelijk dat de winstmarge van de door haar gestelde te hoge tarieven wordt gebruikt voor de financiering/subsidiëring van andere activiteiten (kortweg: kruissubsidiëring) en dat zo handelsvoordelen worden verworven die in een situatie van normale mededinging niet zouden kunnen bestaan. Het beroep van UPC op deze ‘oneigenlijke’ handelsvoordelen komt er dus op neer dat T-Mobile en KPN als (veronderstelde) bezitters van een machtspositie misbruik plegen wanneer zij de winstmarge van hoge maar niet buitensporige tarieven aanwenden voor kruissubsidiëring. Het hof volgt UPC hierin niet. Een niet buitensporige prijs vormt geen misbruik, ongeacht waarvoor de daarmee gerealiseerde (niet on)redelijke marge wordt gebruikt: voor bijvoorbeeld winstuitkering, reservevorming of, zoals in dit geval, (investering in de vorm van) kruissubsidiëring. De in rechtsoverweging 3.3 genoemde deelregel geldt ook hier, en evenzo de daarvoor in rechtsoverweging 3.4 genoemde ratio: een (niet on)redelijke marge kan ook bij daadwerkelijke mededinging worden behaald, zodat ook bij daadwerkelijke mededinging daaruit kruissubsidiëring kan plaatsvinden.
afzonderlijkmoet worden getoetst aan de beginselen van de sectorspecifieke regelgeving (hier: de telecommunicatieregelgeving) vermag het hof niet in te zien. Dit volgt ook niet uit het door UPC in dit verband genoemde arrest van het HvJEG van 11 april 1989 in zaak 66/86 ‘
Ahmed Saeed’ (ECLI:EU:C:1989:140) waarin, in punt 43, onder meer het volgende is overwogen:
Certain interpretative criteria for assessing whether the rate employed is excessive may be inferred from Directive 87/601/EEC, which lays down the criteria to be followed by the aeronautical authorities for approving tariffs. It appears in particular from Article 3 of the directive that tariffs must be reasonably related to the long-term fully allocated costs of the air carrier, while taking into account the needs of customers, the need for a satisfactory return on capital, the competitive market situation, including the fares of the other air carriers operating on the route, and the need to prevent dumping’.
certain interpretative criteria’ van artikel 3 van richtlijn 87/601/EEG waarnaar in deze passage wordt verwezen, behelzen immers niet méér dan de nadere, op de concrete omstandigheden van de desbetreffende sector toegespitste, invulling van de in punt 252 van het ‘
United Brands’-arrest neergelegde proportionaliteitseis.
United Brands’-arrest blijkt dat het buitensporige karakter van een prijs kan worden vastgesteld door de verkoopprijs van het produkt te vergelijken met de kostprijs en aldus de winstmarge te bepalen. In punt 253 wordt hieraan toegevoegd dat er andere methoden denkbaar zijn om het buitensporige karakter van een prijs vast te stellen, waaraan, naar het hof begrijpt uit de punten 254 en 255, met name behoefte zal kunnen bestaan wanneer de bepaling van de kosten grote problemen oplevert. Tot die andere methoden behoort kennelijk onder meer een vergelijking tussen de prijzen in de verschillende lidstaten (zie bijvoorbeeld punt 258 van het ‘
United Brands’-arrest). De in rechtsoverweging 1.4 bij (h)ii) weergegeven overweging van de rechtbank, die er op neerkomt dat zodanige vergelijking geen aanwijzing voor een buitensporige prijs oplevert, is door UPC niet aangevochten, terwijl zij in hoger beroep ook geen andere methoden ter vaststelling van het buitensporige karakter van de MTA-tarieven heeft bepleit. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat ook niet op de kostprijs gebaseerde methoden niet zouden uitwijzen dat de door T-Mobile en KPN in de periode 2005-2010 gehanteerde MTA-tarieven buitensporig waren. In aanmerking ook nemende dat UPC niet heeft aangevoerd dat de bepaling van de kostprijs in dit geval problematisch zou zijn, moet hier bijgevolg een vergelijking worden gemaakt tussen de koopprijs en de kostprijs, en moet vervolgens worden bepaald of de grootte van de hieruit voortvloeiende winstmarge disproportioneel is ‘zowel absoluut gezien als in vergelijking met de concurrerende producten’ (punt 252 van het ‘
United Brands’-arrest).
United Brands’-arrest).
pureBULRIC-methodiek. In dat besluit is (in onder meer punt 662 van het besluit en punt 379 van Annex I) aangegeven dat bij deze methodiek alleen wordt gekeken naar de incrementele kosten, dat zijn naar luid van de definitie in Annex K (op blz. 323) de extra kosten van (toenemen met) de productie van een bepaalde dienst of onderdeel daarvan (enigszins vergelijkbaar met de meer bekende ‘marginale kosten’). Ter illustratie: in het zojuist al genoemde punt 379 van Annex I staat vermeld dat de kosten van het vaste aansluitingsnetwerk in de
pureBULRIC niet zijn meegenomen, omdat zij niet incrementeel zijn aan gespreksafgifte, maar dat zij wel zouden worden meegeteld bij de
plus-varianten van BULRIC. Dit een en ander ondersteunt het in rechtsoverweging. 4.3 vermelde standpunt van T-Mobile en KPN. Hiertegenover had de in rechtsoverweging 4.1 weergegeven stelling van UPC, dat de door haar bedoelde BULRIC-tarieven op tenminste het niveau van de werkelijke kosten liggen, een nadere onderbouwing behoefd, die evenwel ontbreekt. Nu het MTA-2b-besluit dateert van 18 december 2008 en de daarin berekende
pureBULRIC-tarieven dus betrekking hebben op de periode vóór 2010, kan het door UPC in de punten 4.27-4.29 MvG ontvouwde betoog, dat in de periode vóór 2010 een ruimhartiger invulling aan de BULRIC-tarieven werd gegeven dan daarna, aan het zojuist overwogene niet afdoen, en evenmin – omdat UPC de grondslag van haar vorderingen nu eenmaal heeft gezocht in het
pureBULRIC-tarief – het door UPC onder 6 van de UPC-Akte in zaak II aangestipte feit dat OPTA in het MTA-2b-besluit niet de daarin berekende
pureBULRIC-kosten heeft toegepast, maar de door de aanbieders bij convenant (zie rov. 2.4) overeengekomen kosten. Dit alles leidt ertoe dat moet worden uitgegaan van de juistheid van het standpunt van T-Mobile en KPN, dat het door UPC aan haar vorderingen ten grondslag gelegde
pureBULRIC-systeem niet is gebaseerd op de werkelijke kosten. Gezien het in rechtsoverweging 4.5 geformuleerde uitgangspunt betekent dit dat het door UPC aan haar vorderingen ten grondslag gelegde
pureBULRIC-systeem niet geschikt is voor de beantwoording van de vraag of de MTA-tarieven buitensporig zijn.
pureBULRIC-tarieven, heeft UPC ook in hoger beroep niets naar voren gebracht over de door T-Mobile en KPN voor hun interconnectiediensten werkelijk gemaakte kosten, hoewel dat van haar kon worden gevergd (zie rechtsoverweging 2.3). Derhalve kan de grootte van de door T-Mobile/KPN daarmee bereikte winstmarge niet worden bepaald. De in het kader van haar grief 3 (in punt 4.30 MvG) door UPC nog betrokken stelling dat T-Mobile/KPN rendementen heeft gerealiseerd die 300% tot 1300% hoger lagen dan het in de ogen van UPC redelijk rendement van 8,45%, mist een voldoende onderbouwing, reeds omdat door UPC niets is opgemerkt over de werkelijk gemaakte kosten. Bovendien is de percentage-‘
range’ van 300-1300% met alleen de als productie B bij UPC’s brief van 22 februari 2013 in het geding gebrachte summiere grafieken niet naar behoren toegelicht. De zojuist genoemde stelling van UPC wordt daarom gepasseerd.
grief 4, alleen bestreden voor haar vorderingen die zijn gebaseerd op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Blijkens de daarop in de punten 4.43 e.v. MvG gegeven toelichting houdt deze grief in dat, ook wanneer niet is aangetoond dat sprake is van misbruikelijk hoge tarieven, er ruimte is voor die rechtsfiguur, in dier voege dat de afspraken over de MTA-tarieven buiten toepassing blijven. Het hof stelt vast dat de feitelijke argumenten die UPC hiervoor heeft aangedragen, alle in de kern berusten op de stelling dat T-Mobile en KPN (te) hoge MTA-tarieven hebben gerekend en deze hebben kunnen berekenen wegens hun machtspositie en de daaruit voortvloeiende afhankelijkheid van UPC ten opzichte van hen, zie onder meer uit de MvG:
ANVR-IATA’-arrest), is daarvoor vereist dat er sprake is van misbruikelijk hoge tarieven, net als voor een beroep op artikel 24 Mw/82 EU waarop UPC’s beroep op artikel 6:248 lid 2 BW in wezen neerkomt. Zoals onder 4.8 is overwogen, is aan genoemd vereiste niet voldaan. Ook UPC’s grief 4 treft dus geen doel.