ECLI:NL:GHDHA:2015:427

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.155.942/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over vervangende toestemming voor reisdocument en vakantie met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, aangespannen door een vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om vervangende toestemming voor het verkrijgen van een reisdocument voor haar minderjarige kind en voor een vakantie naar Turkije in de periode van 20 augustus 2014 tot 6 september 2014. De voorzieningenrechter had deze vorderingen afgewezen, omdat er volgens hem geen spoedeisend belang was aangetoond. De vrouw is in hoger beroep gegaan, maar het hof oordeelt dat de periode waarvoor het reisdocument was aangevraagd inmiddels is verstreken, waardoor er geen spoedeisend belang meer bestaat. Het hof wijst erop dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er een bodemprocedure is gestart, waarin de belangen van de minderjarige en de partijen zorgvuldig kunnen worden onderzocht. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en wijst de vordering van de vrouw af. De vrouw wordt ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.155.942/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/456897/KG ZA 14-754

arrest d.d. 27 januari 2015

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 3 september 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 augustus 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover onder ‘1. De procedure’ in het bestreden vonnis is vermeld.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding vier grieven aangevoerd en heeft daarbij vier producties overgelegd.
Tegen de man is verstek verleend.
De vrouw heeft het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Tegen de door de voorzieningenrechter onder ‘2’ in het bestreden vonnis vastgestelde feiten is geen grief gericht, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw, strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een reisdocument en voor een vakantie met de minderjarige naar het buitenland in de periode 20 augustus 2014 tot 6 september 2014, afgewezen.
3. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw vervangende toestemming zal verlenen, ter vervanging van de verklaring van toestemming van de man, dat ten behoeve van [naam kind] (hierna: de minderjarige), geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], een reisdocument zal worden verstrekt ingevolge artikel 34 lid 2 Paspoortwet;
de vrouw vervangende toestemming zal verlenen, ter vervanging van de toestemming van de man, dat de minderjarige met de vrouw op vakantie gaat naar het buitenland (Turkije) in de periode september/oktober 2014 (nader te bepalen) voor de duur van twee weken;
de man zal veroordelen in de proceskosten.
4. Het hof behandelt eerst de tweede tot en met vierde grief tezamen. In deze grieven wordt, kort samengevat, aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een spoedeisend belang bij de vorderingen van de vrouw onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De vrouw voert ter toelichting aan dat het spoedeisend belang is veroorzaakt door de man omdat de vrouw altijd de mening was toegedaan dat de man vrijwillig toestemming zou verlenen. De vrouw wenst een korte vakantie in september 2014 dan wel oktober 2014 met de minderjarige in het buitenland door te brengen. De vrouw begrijpt niet dat zij geen spoedeisend belang zou hebben bij de afgifte van een reisdocument. De minderjarige beschikt daar niet over. Dat de vrouw niet met de minderjarige zou terugkeren uit Turkije, zoals de man stelt, is onjuist.
5. Het hof stelt voorop dat, indien in hoger beroep de vraag voor ligt of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing daarvan hetzij na weigering daarvan door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, ook in hoger beroep, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vgl. HR 31 mei 2002, LJN: AE3437, NJ 2003, 343). Het hof oordeelt dat hiervan geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
6. De vrouw heeft vervangende toestemming gevorderd voor een reis naar het buitenland met de minderjarige in september 2014 dan wel oktober 2014. Reeds omdat die periode is verstreken heeft de vrouw geen belang meer bij deze vordering.
7. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat een vordering tot het verlenen van vervangende toestemming voor een reis naar het buitenland en voor de afgifte van een reisdocument in een bodemprocedure dienen te worden beoordeeld en beslist door de kinderrechter. Gesteld noch gebleken is dat een bodemprocedure door de vrouw aanhangig is gemaakt. De vrouw heeft verder niet onderbouwd waarom een bodemprocedure, die doorgaans ook in een betrekkelijk korte termijn wordt behandeld, door haar niet kan worden ingezet. In een bodemprocedure kunnen de belangen van partijen en van de minderjarige zorgvuldig worden onderzocht. Dat de vrouw de mening was toegedaan dat de man vrijwillig toestemming zou verlenen maakt dit niet anders. De vrouw had tijdig met de man in contact kunnen treden om hem daarnaar te vragen. Op vorenstaande gronden zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Het hof komt daarmee aan de eerste grief van de man niet toe.
8. Nu de vrouw niet in het gelijk wordt gesteld, zal haar vordering, de man in de proceskosten te veroordelen, eveneens worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, C. van Nievelt en J.A. van Kempen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.