Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. De rechtbank heeft, in conventie en in reconventie, de man veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 81.500, - aan de vrouw te voldoen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3. De man vordert de vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg; met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties. De vordering van de man in eerste aanleg houdt in: de verdeling van de waardevermeerdering vast te stellen conform het voorstel van de man, hetgeen uitkomt op een aan de vrouw te betalen bedrag van € 2.570,19.
4. De vrouw concludeert tot verwerping van het beroep van de man. In incidenteel appel vordert zij dat de man zal worden veroordeeld om over het (toegewezen) bedrag ad € 81.500, - de wettelijke rente, primair vanaf 1 september 2010, subsidiair vanaf 24 februari 2011, meer subsidiair per 27 juli 2011 en uiterst subsidiair vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening te betalen, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten conform de Aanbeveling II van het rapport Voorwerk II, begroot op 2 punten van het liquidatietarief ad € 2.842,00, althans ter hoogte van een bedrag dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren en het bestreden vonnis voor het overige te bekrachtigen; met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
5. Het gaat, kort samengevat, om de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindigde samenleving tussen partijen die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. Partijen verschillen van mening over het bedrag waarop de vrouw ingevolge de samenlevingsovereenkomst van partijen, met betrekking tot de door de man aangekochte woning aan de [adres] waarin partijen hebben samengeleefd, aanspraak kan maken. In geschil zijn daarbij: de peildatum, welke waarde in aanmerking moet worden genomen, of de kosten van aankoop van de woning meetellen voor de berekening van dit bedrag en of, en zo ja met welke, kosten ter zake van renovatie en verbouwing van de woning overigens rekening moet worden gehouden en verder of bij de omvang van de hypothecaire geldlening de daarin begrepen rente en andere kosten in aanmerking moeten worden genomen. Daarnaast zijn in geschil: de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Peildatum waardering woning
6. In zijn eerste grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om de datum van opzegging van de samenlevingsovereenkomst door de vrouw, 1 september 2010, als peildatum voor de omvang en de waardering in aanmerking te nemen. De datum van verdeling heeft als uitgangspunt te gelden voor de waardering. In 2010 waren de huizen veel meer waard dan in 2013 en als de man de woning nu moet verkopen, lijdt hij een groot verlies op de woning.
7. De vrouw stelt dat er geen sprake is van een gemeenschap want de woning met grond is eigendom van de man. Partijen horen bij het verbreken van de samenleving af te rekenen. In artikel 14 lid 4 zijn partijen een peildatum overeengekomen, te weten de datum van verbreken van de samenwoning. De redelijkheid en billijkheid brengen niet met zich mee dat 2013 als peildatum heeft te gelden. De man heeft de afwikkeling tegengewerkt.
8. Het hof overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat als peildatum voor de berekening van het aan de vrouw te betalen bedrag 1 september 2010 heeft te gelden. Uit de tekst van artikel 14 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst volgt dat het gaat om het verschil tussen de aankoopwaarde van de woning en de getaxeerde waarde van de woning, verminderd met de eventueel op de woning rustende hypotheek, bij verbreken van de samenwoning. Het hof passeert de eerste grief.
9. In zijn tweede grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [naam A] Makelaardij uitgevoerde taxatie met een waarde van
€ 360.000, - maatgevend is. De man heeft een taxatie van [naam B] Makelaars overgelegd. Deze heeft de woning per einde 2010 getaxeerd op € 315.000, - en per datum taxatie d.d. 28 februari 2012 op € 300.000, -. [naam A] Makelaardij is minder bekend met de lokale markt en heeft bij de taxatie geen rekening gehouden met het feit dat het huis (technisch gezien) niet af is.
10. De vrouw stelt dat de man akkoord is gegaan met de door [naam A] uitgevoerde taxatie. De vrouw is daarbij niet aanwezig geweest. Het taxatierapport van [naam A] Makelaardij is uitvoerig; op het rapport van [naam B] Makelaars kan de vrouw niet adequaat reageren, dit is niet controleerbaar. De man heeft berust in het laten uitvoeren van de taxatie; dit is een bindende taxatie. De man heeft [naam A] gewezen op de in de woning aanwezige gebreken. De vrouw betwist bij gebrek aan wetenschap dat de WOZ-waarde op basis van de ingeleverde bouwtekeningen is vastgesteld. Per 1 januari 2010 bedroeg de WOZ-waarde € 355.000, -.
11. Het hof overweegt als volgt. Dat sprake zou zijn van een bindende taxatie door [naam A] Makelaardij is niet komen vast te staan; het dossier biedt daar geen aanknopingspunten voor.
Het hof stelt verder vast dat met betrekking tot de waardebepaling door [naam B] Makelaars op 28 februari 2012, met een opgave van de waarde per einde 2010, slechts een e-mailmailbericht voorhanden is. Een taxatierapport van [naam B] is niet overgelegd. Volgens [naam B] in genoemd emailbericht zou de man nog opgeven wat voor rapport nodig was. De vrouw heeft vervolgens een taxatie van de woning laten verrichten door [naam A] Makelaardij. Dit betreft een compleet taxatierapport. Uit dit rapport blijkt voorts dat een aantal gebreken door de man zijn gemeld aan de taxateur. De taxateur vermeldt zelf ook nog enige gebreken. Deze waren dan ook bekend bij de waardebepaling. Nu het rapport van [naam A] Makelaardij goed is onderbouwd en van de waardebepaling door [naam B] niet is na te gaan waarop die is gebaseerd, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht van de taxatie door [naam A] Makerlaardij, derhalve van een waarde van € 360.000,-, is uitgegaan. De tweede grief van de man faalt.
Kosten koper in aanmerking nemen voor de verrekening?
12. In zijn derde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten, die gemoeid zijn met de aankoop van een woning, geen onderdeel zijn van de daadwerkelijke aankoopsom. De man stelt dat een taalkundige uitleg van de samenlevingsovereenkomst in deze niet volstaat. In de samenlevingsovereenkomst is bewust “aankoopwaarde” opgenomen en niet “koopsom”. Met de kosten koper behoort rekening te worden gehouden.
13. De vrouw betwist dat de kosten koper € 11.224,63 bedragen. Primair stelt zij dat deze kosten behoren tot kosten ten laste van de gewone gang van de huishouding. Subsidiair komen de posten ‘zakelijke lasten’ die van de kosten koper deel uitmaken, ten laste van de gewone gang van de huishouding. Met ‘aankoopwaarde’ is bedoeld de aankoopsom.
14. Het hof is van oordeel dat de kosten koper, die de aankoop van een onroerende zaak betreffen, niet behoren tot de kosten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Evenmin valt uit artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst op te maken, dat partijen hebben bedoeld deze kosten daar onder te begrijpen. Uit de door de vrouw overgelegde afrekening van notaris [naam] d.d. 7 mei 2002 volgt dat voor ‘te verrekenen zakelijke lasten’ een bedrag van € 193,34 in rekening is gebracht. Van dit bedrag is het hof van oordeel dat het uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding betreft als bedoeld in artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst. Deze kosten houden in: onroerende zaakbelasting, waterschapslasten en rioolrecht en zijn daarmee terug te voeren op het (door het gezin) bewonen van de woning. Deze kosten worden daarom niet in de verrekening betrokken.
De overige kosten op de afrekening betreffen echter kosten die gepaard gaan met het in eigendom verwerven van de woning. Dit zijn geen kosten die ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn gemaakt. Het hof acht het niet redelijk dat deze kosten in het kader van de berekening van het aan de vrouw uit te keren bedrag uitsluitend voor rekening van de man moeten blijven en is van oordeel dat deze moeten worden begrepen onder ‘de aankoopwaarde’. Het hof zal daarom een bedrag van € 11.031, - in aanmerking nemen, naast de aankoopsom. In zoverre slaagt de derde grief van de man.
Rente over de hypothecaire geldlening in aanmerking nemen?
15. In de vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening houdt met de verschuldigde rente van € 13.500, - . Er is voor een bedrag van € 43.500, - een recht van hypotheek verleend aan de hypotheekbank en het bedrag van € 13.500, - is ook daadwerkelijk door de man betaald.
16. De vrouw stelt dat slechts rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 30.000, -. Het bedrag ad € 13.500,- is rente en onvoorziene kosten en geen hypothecaire lening.
17. Het hof overweegt dat ingevolge de samenlevingsovereenkomst de man is gehouden het verschil tussen de aankoopwaarde en de getaxeerde waarde, verminderd met de op de onroerende zaak rustende hypotheek, bij helfte te delen. De hypothecaire lening is op beider naam aangegaan. De man heeft op 15 februari 2011 de hypothecaire lening overgesloten en een bedrag van € 30.046,08 op deze lening afgelost. Nu de hoogte van de hypothecaire geldlening per 1 september 2010 niet bekend is, houdt het hof het er voor dat de hoogte van deze hypothecaire geldlening € 30.000, - bedraagt. Het meerdere wordt daarom niet in aanmerking genomen. De vierde grief van de man faalt.
Kosten renovatie en verbouwing woning
18. In de vijfde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de man genoemde kosten inzake hobbykas, contante uitgaven en investeringen in de woning te onbepaald zijn en niet te doorgronden. In de jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat voor de overwaarde van de woning de hypothecaire geldlening en de investeringen die partijen uit privévermogen in de woning hebben gestoken, in aanmerking moeten worden genomen. De man heeft een overzicht gevoegd bij zijn conclusie van antwoord van alle investeringen in de woning. Hij verwijst naar de oorspronkelijke bouwtekeningen, waaruit volgt dat er uitbreidingen en wijzigingen aan de woning hebben plaatsgevonden. De verbouwingen en aanbouw zijn gefinancierd door de genoemde hypothecaire lening en gelden van de man, aldus de man. Partijen hebben gebruik gemaakt van “klusjesmannen”, die veelal contant betaald kregen. Deze uitgaven kunnen niet worden aangemerkt als huishoudelijke uitgaven. Met bonnen heeft de man aangetoond dat hij voor een bedrag van € 59.635,- heeft uitgegeven aan bouwmaterialen en vergunningen. Daarnaast heeft hij € 12.000, - uitgegeven aan metselaars en bouwmaterialen. De hobbykas heeft € 1.500,- gekost. In totaal betreft het een bedrag van € 73.135, -. De man beschikte voor aanvang van de samenwoning over een bedrag van € 270.500, -. De man legt nog een logboek van de werkzaamheden over.
19. De vrouw benadrukt dat de man investeert in zijn eigen woning. De samenlevingsovereenkomst regelt niet de vergoeding van de man ten aanzien van zijn investeringen. Beiden wensten mee te delen in de waardestijging, ongeacht hoe die waardestijging gefinancierd zou worden. De genoemde kosten zijn te onbepaald en niet te doorgronden. Veel facturen zijn gesteld op naam van het bedrijf van de man. Niet is duidelijk of de goederen zijn aangewend voor het bedrijf van de man of voor privé. De vrouw betwist de contante betalingen. Er is verder sprake van dubbeltellingen. De contante uitgaven vallen onder het bedrag ad € 59.635, - aan investeringen. Partijen hebben geen “klusjesmannen” ingeschakeld, met uitzondering van metselaars. De hobbykas kan niet in mindering worden gebracht op het aan de vrouw te betalen bedrag.
20. Het hof overweegt dat de uitgaven voor investeringen in de woning niet zijn aan te merken als kosten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Deze vallen ook niet onder de omschrijving van artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst, waarin is vermeld welke goederen strekken ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.
21. De vraag is vervolgens of in artikel 14 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst is bedoeld dat ook de door de man betaalde investeringen in mindering moeten worden gebracht op de waarde van de woning bij het verbreken van de samenwoning. Het komt daarbij niet alleen aan op een taalkundige uitleg van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het geval.
22. Het hof overweegt dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij de investeringen in de woning uit eigen middelen heeft voldaan. Daarnaast heeft de man de kosten van de huishouding gedragen uit zijn inkomen. De vrouw heeft ook enige tijd meebetaald aan de kosten van de huishouding. Beide partijen hebben voorts met hun eigen arbeid geïnvesteerd in de woning. Uit het taxatierapport van [naam A] Makelaardij volgt welke wijzigingen/uitbreidingen aan de woning zijn gerealiseerd. De man heeft een overzicht 'van jaar tot jaar’ gemaakt (productie 8 bij de memorie van grieven) waarin hij uiteenzet welke werkzaamheden zijn verricht. De vrouw stelt weliswaar de door de man gestelde uitgaven te betwisten, maar zij heeft niet betwist dat deze werkzaamheden aan de woning zijn verricht en dat daarvoor uitgaven door de man zijn gedaan. De vrouw somt in de memorie van antwoord op welke werkzaamheden zij zou hebben verricht in de woning en vermeldt daarbij dat er diverse malen bouwmaterialen, en materialen voor de keuken en badkamer vloeren zijn uitgezocht en ingekocht. Het hof acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien de vrouw wel meedeelt in de waardevermeerdering van de woning, in welke waardering de investeringen zijn inbegrepen, maar dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de door de man uit eigen vermogen geïnvesteerde gelden. Voor zover de vrouw stelt dat zij arbeid heeft ingebracht in de woning, geldt dit evenzeer voor de man.
23. De vraag is vervolgens tot welk bedrag daarmee rekening moet worden gehouden. Nu dit niet exact is te bepalen zal het hof daarvan een schatting moeten maken. Het hof acht het redelijk rekening te houden met een bedrag van € 59.635, - nu de man per jaar gespecificeerd heeft vermeld welk bedrag is uitgegeven. De hypothecaire lening van partijen was bestemd voor verbouwingen en investeringen, zo stelt ook de man. Deze wordt al in de berekening betrokken. Nu gesteld noch gebleken is dat uit deze hypothecaire lening andere uitgaven zijn verricht, zal het hof dit bedrag in mindering brengen, zodat resteert een bedrag van € 29.635,-. Dat “klusjesmannen” zijn gebruikt voor de verbouwing is voorts niet komen vast te staan. De vijfde grief van de man slaagt daarom (gedeeltelijk).
Waardetoename en samenlevingsovereenkomst
24. In de zesde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen welbewust hebben gekozen voor het delen van de waardetoename. Hij stelt zich onder druk gezet te hebben gevoeld om de samenlevingsovereenkomst te ondertekenen.
25. De vrouw stelt dat partijen minimaal twee malen hebben gesproken met het notariskantoor. Van belang was dat partijen beiden zouden gaan investeren, zowel met geld als met arbeid. De vrouw betwist dat de man onder druk is gezet.
26. Het hof passeert de zesde grief van de man, omdat deze juridische relevantie mist. Als al de man zich onder druk gezet heeft gevoeld leidt dit niet tot het oordeel dat de overeenkomst daarom geen gelding zou hebben. De man verbindt ook niet de conclusie aan deze stelling, dat deze tot een bepaald rechtsgevolg moet leiden.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
27. In haar grief in incidenteel appel voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte haar vorderingen ter zake van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen. Dat artikel 237 Rv bepaalt dat proceskosten kunnen worden gecompenseerd betekent niet dat bij levensgezellen de vorderingen tot betaling van wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen. Verder moet worden aangesloten bij de samenlevingsovereenkomst, waar in artikel 14 lid 4 is bepaald dat, indien de redelijkheid zulks gebiedt, het bedrag in maximaal 5 termijnen van een jaar kan worden voldaan, mits alsdan de wettelijke rente wordt vergoed over het verschuldigde en genoegzaam zekerheid voor de betaling wordt gesteld. De vrouw vermeerdert haar eis in die zin, dat zij de wettelijke rente vordert vanaf 1 september 2010, althans vanaf 24 februari 2011, althans per 27 juli 2011, althans de dag der dagvaarding. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten stelt de vrouw dat zij zich geconfronteerd heeft gezien met aanzienlijke kosten; door het vonnis in eerste aanleg is haar gefinancierde rechtsbijstand ingetrokken. De advocaat van de vrouw heeft werkzaamheden verricht om de vordering van de vrouw op de man verhaald te krijgen. Er is veel gecorrespondeerd met de wederpartij.
28. De man ziet geen grond voor afwijking van de regel dat iedere partij de eigen kosten draagt. Nu de hoogte van de geldsom tussen partijen ter discussie staat kan niet worden vastgesteld dat de man in verzuim is geweest. De wettelijke rente kan eerst ingaan nadat het door de man te bepalen bedrag is bepaald, te weten de datum van het bestreden vonnis: 18 september 2013. De verwijzing naar de samenlevingsovereenkomst gaat niet op. De man betwist dat de vrouw andere kosten dan de kosten die betrekking hebben op de onderhavige procedure, heeft moeten maken.
29. Het hof overweegt ten aanzien van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde urenlijst valt niet op te maken of deze werkzaamheden betreft die voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen. De door de vrouw overgelegde brieven zijn beide brieven waarin, overigens naast het onderwerp kinderalimentatie dat niet relevant is voor de gevorderde kosten, slechts aan de orde komt hoe de woning moet worden getaxeerd, respectievelijk het samenlevingscontract in herinnering wordt gebracht. Het betreft hier niet brieven die een sommatie bevatten, maar brieven zonder enige bijzondere inhoud. Niet blijkt dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan de vrouw vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de (eventuele) proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Het hof komt daarom, evenals de rechtbank maar op andere gronden, tot een afwijzing van deze vordering van de vrouw.
30. Het hof overweegt ten aanzien van de wettelijke rente het volgende. In de samenlevingsovereenkomst is niet een betalingstermijn overeengekomen. De door de advocaat van de vrouw aan de man geschreven brieven, waarnaar de vrouw in dit verband verwijst, houden geen termijn voor nakoming in. Van een betaling in termijnen, waarop de bepaling over wettelijke rente in de samenlevingsovereenkomst ziet, is geen sprake. Partijen verschilden voorts van mening over de uitleg van de samenlevingsovereenkomst ten aanzien van het door de man verschuldigde bedrag. Op deze gronden is het hof van oordeel dat de wettelijke rente eerst met ingang van de datum van het bestreden vonnis, 18 september 2013, is verschuldigd. De grief van de vrouw slaagt in zoverre gedeeltelijk.
31. Aan het bewijsaanbod van de vrouw gaat het hof voorbij, reeds omdat dit niet is gespecificeerd en daarmee niet voldoet aan de aan een bewijsaanbod te stellen eisen.
32. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Aan de vrouw komt toe: (€ 360.000,- - (€ 11.031,- + € 30.000, - + € 29.635, -+ € 167.000, -) ) : 2 = € 61.167, -, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 18 september 2013 tot de dag der algehele voldoening.
33. Het hof acht geen gronden aanwezig om een van partijen in de proceskosten te veroordelen, nu partijen voormalige levensgezellen zijn.