ECLI:NL:GHDHA:2016:1064

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
200.182.117/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele zaak over lening of schenking

In deze zaak heeft de vrouw op 24 december 2015 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor in een hoger beroep tegen de man. De man had eerder een vordering van de vrouw tot terugbetaling van een geldlening betwist, stellende dat het om een schenking ging. De vrouw, die ernstig ziek is, verzoekt om haar verklaring onder ede af te leggen voordat zij mogelijk niet meer in staat is om te getuigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2016 heeft de advocaat van de man aangegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek van de vrouw. Het hof heeft op basis van artikel 186 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geoordeeld dat het verzoek van de vrouw toewijsbaar is, gezien de omstandigheden van de zaak en de gezondheid van de vrouw. Het hof heeft mr. P.B. Kamminga benoemd tot raadsheer-commissaris en zal het voorlopig getuigenverhoor laten plaatsvinden op een nader te bepalen datum en locatie. Partijen dienen uiterlijk vier weken na de beschikking opgave te doen van hun verhinderdata en de namen van de getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 april 2016
Zaaknummer : 200.182.117/02
Zaaknummer rechtbank : 4099796 CV EXPL 15-3599
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.F. van Arkel te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw heeft op 24 december 2015 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend in een zaak tussen de man als appellant en de vrouw als geïntimeerde welke bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.182.117/01.
Bij faxbericht van 29 maart 2016 heeft de advocaat van de man medegedeeld geen verweer te zullen voeren tegen dit verzoek.
De zaak is op 30 maart 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen: de vrouw en haar advocaat.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De vrouw verzoekt het hof een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, met benoeming van een rechter-commissaris, met bepaling van het tijdstip waarop en plaats waar dit voorlopige getuigenverhoor zal worden gehouden, en met bepaling van het tijdstip waarop de vrouw uiterlijk een afschrift van dit verzoekschrift en van de daarop te geven beschikking aan de man moet doen toekomen.
2. De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Bij vonnis van 22 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam heeft de rechtbank een vordering van de vrouw strekkende tot terugbetaling door de man van een bedrag ter zake van een geldlening toewezen. De man is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Volgens de man is sprake (geweest) van een schenking van de vrouw en niet van een geldlening. Hij betwist in dat kader onder andere dat de handtekening op de door de vrouw overgelegde geldleningovereenkomst de zijne is. De vrouw stelt dat zij in dit hoger beroep mogelijk geconfronteerd zal worden met een bewijsopdracht ter zake van de leningsovereenkomst. Nu zij ernstig ziek is en mogelijk in een later stadium niet meer als getuige gehoord zal kunnen worden, wenst zij in het kader van een voorlopig getuigenverhoor alvast haar verklaring onder ede af te leggen. Ook verzoekt zij het hof om haar dochter, mevrouw [naam dochter] , te doen horen, die destijds met de man getrouwd was en ook partij was bij de leningsovereenkomst. Mede in verband met haar gezondheid en de reistijd verzoekt de vrouw het hof om de getuigen te laten horen bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht.
3. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 186 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen. Krachtens lid 2 kan dit ook tijdens een reeds aanhangig geding op verzoek van een partij. Nu het geschil tussen partijen zich toespitst op het al dan niet bestaan van een leningsovereenkomst tussen hen, zal het hof het door de man ook niet bestreden verzoek van de vrouw toewijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw binnenkort geopereerd zal worden en minstens zes weken zal moeten herstellen. Het hof zal daarom plaats, dag en uur van het getuigenverhoor nadien vaststellen. Het hof geeft daarbij partijen in overweging op voorhand overeen te komen dat een eventuele contra-enquête direct aansluitend aan de enquête plaats zal vinden.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
gelast een voorlopig getuigenverhoor van de in het verzoekschrift genoemde getuigen met betrekking tot de vraag of sprake is van een leningsovereenkomst tussen de vrouw enerzijds en de man en mevrouw [naam dochter] anderzijds;
benoemt mr. P.B. Kamminga tot raadsheer-commissaris;
bepaalt dat dit voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden ten overstaan van de raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen plaats, dag en uur;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken na de datum van deze beschikking aan de raadsheer-commissaris schriftelijk opgave doen van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de getuige(n) voor de maanden juni en juli 2016, en van de namen van de getuigen in enquête en contra-enquête, waarna de raadsheer-commissaris plaats en datum voor het verhoor zal vaststellen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga een N. van Wijk, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2016.