ECLI:NL:GHDHA:2016:114

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.173.801/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nihilstelling kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie

In deze zaak gaat het om een verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De man en de jongmeerderjarige verzoeken het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de eerdere beschikking van 6 juni 2008 in stand te houden. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat zij geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. De rechtbank had eerder bepaald dat de bijdrage voor de kinderen met ingang van 1 februari 2015 op nihil is gesteld, wat de vrouw niet kan voldoen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vrouw sinds januari 2015 een WIA-uitkering ontvangt en haar inkomen is gedaald. Het hof concludeert dat de vrouw vanaf deze datum geen draagkracht heeft voor alimentatie. De verzoekers stellen dat de vrouw tot 1 februari 2015 in staat was om de alimentatie te betalen, maar het hof oordeelt dat de vrouw in die periode meer heeft betaald dan haar draagkracht toeliet. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 januari 2016
Zaaknummer : 200.173.801/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2433
Zaaknummer rechtbank : C/10/472960
1. [de man] ,
hierna te noemen: de man, en
2. [de jongmeerderjarige] ,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat mr. M.C. Houwing te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen mr. A.C. van ’t Hek te Bleiswijk, thans mr. J.K.S. Verhoek te Bleiswijk.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de broer van de jongmeerderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de broer van de jongmeerderjarige] .
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoekers zijn op 22 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juni 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 9 september 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 24 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 27 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 4 december 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 9 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
[de jongmeerderjarige] en [de broer van de jongmeerderjarige] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2008, welke beschikking bij beschikking van 21 juli 2008 is verbeterd, gewijzigd, in die zin, dat de daarbij aan de vrouw opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van (de thans jongmeerderjarige) [de broer van de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] en de minderjarige [de zus van de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de zus van de jongmeerderjarige] ), met ingang van 1 februari 2015 is bepaald op nihil. De aan de vrouw opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] is met ingang van 1 februari 2015 eveneens bepaald op nihil. Voorts is de door de vrouw verschuldigde bijdrage voor de kinderen voor het verleden bepaald op hetgeen tot op heden is betaald of verhaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de zus van de jongmeerderjarige] ;
- de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, thans de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de broer van de jongmeerderjarige] ;
- de door de vrouw aan [de jongmeerderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna ook te noemen: de alimentatie of de bijdrage).
2. Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de beschikking van 6 juni 2008, welke beschikking bij beschikking van 21 juli 2008 is verbeterd, onverminderd in stand blijft – het hof leest: het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen –, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie redelijk acht. Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof verzoekers in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit hoger beroep ter zake een bijdrage in het levensonderhoud integraal af te wijzen, wegens het ontbreken aan de zijde van de vrouw van draagkracht, dan wel een bijdrage vast te stellen welke het hof naar de wettelijke maatstaven juist voorkomt, met ingang van de datum indiening beroepschrift, althans een datum welke het hof juist voorkomt.

Wijziging van omstandigheden

4. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijzigingsgrond is er in ieder geval in gelegen dat de vrouw vanaf 20 januari 2015 vanwege arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering ontvangt en haar inkomen derhalve omlaag is gegaan.
5. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voordoet, zal het hof beoordelen of de door de vrouw te betalen alimentatie nog voldoet aan de wettelijke maatstaven rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Alimentatie vanaf 1 februari 2015

6. Ter zitting van het hof heeft de man erkend dat de vrouw vanaf 1 februari 2015 geen enkele draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de zus van de jongmeerderjarige] , [de broer van de jongmeerderjarige] of [de jongmeerderjarige] te voldoen, hetgeen het hof – rekening houdend met een WIA-uitkering van € 1.272,59 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) en een ABP-pensioen van € 105,- netto per maand – zondermeer juist voorkomt. Dat de vrouw in de toekomst een erfenis zal ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft immers een toekomstige omstandigheid, waarbij de verwachting bestaat dat slechts sprake zal zijn van een bescheiden erfenis, ten aanzien waarvan de vrouw heeft aangegeven deze na verkrijging ervan alsnog aan de minderjarigen te zullen doen komen.
7. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw vanaf 1 februari 2015 geen draagkracht heeft om enige alimentatie ten behoeve van [de zus van de jongmeerderjarige] , [de broer van de jongmeerderjarige] of [de jongmeerderjarige] te kunnen voldoen. Het hof ziet, gelet op het minimale inkomen van de vrouw en een aanzienlijke schuldenlast, evenmin aanleiding om rekening te houden met een minimale draagkracht van € 25,- per maand. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.

Achterstallige alimentatie over de periode tot 1 februari 2015

8. Verzoekers stellen dat de vrouw tot 1 februari 2015 beschikte over een vergelijkbaar inkomen als in 2007/2008, de datum van vaststelling van de oorspronkelijke alimentatiebijdrage, in welke procedure de vrouw verstek heeft laten gaan. Volgens verzoekers is de vrouw derhalve tot
1 februari 2015 in staat geweest om de opgelegde bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen, althans zij heeft er nooit voor gekozen een wijzigingsprocedure te starten. Indien de vrouw de ontstane achterstand in haar alimentatiebetalingsverplichting niet hoeft te voldoen, wordt in strijd met de belangen van verzoekers gehandeld, hetgeen zij als onredelijk en onbillijk bestempelen. Zij achten de beslissing van de rechtbank om de bijdrage voor het verleden te bepalen op hetgeen tot op heden is betaald of verhaald tegen die achtergrond onbegrijpelijk en onjuist.
9. De vrouw heeft de stellingen van verzoekers gemotiveerd weersproken.
10. Het hof overweegt als volgt. Op basis van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken is gebleken dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) gedurende een lange periode de door de vrouw verschuldigde alimentatie vanaf 1 oktober 2007 tot de (voor de vrouw geldende) beslagvrije voet heeft verhaald via de werkgever van de vrouw. Uit het overgelegde overzicht van het LBIO van 19 februari 2015 (productie 3 behorende bij het inleidend verzoekschrift) blijkt dat de vrouw in de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2015 een bedrag van € 44.554,07 (exclusief een opslag van € 6.683,32) aan alimentatie verschuldigd was. Hiervan heeft de vrouw – zo blijkt uit hetzelfde overzicht van het LBIO – een bedrag van € 32.984,91 voldaan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vrouw in de periode van 1 oktober 2007 tot
1 februari 2015 aanzienlijk meer aan alimentatie heeft betaald dan haar draagkracht in die jaren heeft toegelaten, zelfs indien rekening wordt gehouden met de korte periode dat de vrouw opnieuw gehuwd is geweest. Het hof kan niet anders concluderen dan dat de bijdrage in 2008 op een veel te hoog bedrag is vastgesteld. Het hof ziet in dat alles voldoende aanleiding om – evenals de rechtbank – in alle redelijkheid de achterstallige alimentatiebijdragen over de periode tot
1 februari 2015 te bepalen op het bedrag dat de vrouw tot 1 februari 2015 feitelijk reeds heeft voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.

Proceskosten

11. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2016.