In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van advocaatkosten door belanghebbende, die in verband met alimentatiebetalingen aan zijn ex-echtgenote kosten heeft gemaakt. De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 een bedrag van € 6.800 aan advocaatkosten opgevoerd, welke door de Inspecteur niet in aftrek was toegestaan. De belanghebbende was van mening dat deze kosten aftrekbaar waren, omdat ze verband hielden met de alimentatieverplichting die hij had. De Inspecteur had echter de aftrek geweigerd, met als argument dat de gemaakte kosten niet waren gemaakt voor het verwerven, innen of behouden van uitkeringen of verstrekkingen, zoals vereist volgens de belastingwetgeving.
De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, en het Hof heeft deze beslissing nu ook bekrachtigd. Het Hof oordeelde dat de kosten die de belanghebbende had gemaakt niet aftrekbaar waren, omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden die in de wet zijn gesteld. De rechtbank had ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, waarin was bepaald dat advocaatkosten die zijn gemaakt om een alimentatieverplichting te verminderen, niet aftrekbaar zijn. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de kosten die hij had gemaakt, in aanmerking kwamen voor aftrek, en dat de Inspecteur de aftrek terecht had geweigerd.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de belanghebbende geen recht heeft op de gevraagde aftrek van de advocaatkosten en dat de eerdere beslissingen van de rechtbank en de Inspecteur correct waren. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.