ECLI:NL:GHDHA:2016:1768

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
200.181.341
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie en draagkrachtverdeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarige is vastgesteld op € 297,- per maand. De man is van mening dat deze bijdrage te hoog is en verzoekt het hof om de alimentatie te verlagen naar € 75,- per maand, onder verwijzing naar een wijziging van omstandigheden. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de man zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de minderjarige. Het hof heeft de zaak op 6 april 2016 mondeling behandeld en op 25 mei 2016 uitspraak gedaan. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het de door de rechtbank vastgestelde feiten en de ingangsdatum van de alimentatie heeft overgenomen. De man heeft aangevoerd dat hij onderhoudsplichtig is voor zijn stiefkinderen, maar het hof oordeelt dat hij zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de minderjarige. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist, en het hof concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel kunnen leiden. De beslissing van de rechtbank wordt derhalve bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak: 25 mei 2016

Zaaknummer : 200.181.341/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2289
Zaaknummer rechtbank : C/09/485594
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man op 3 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 oktober 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 15 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 23 maart 2016 een brief van 22 maart 2016 met bijlagen, ingekomen.
De zaak is op 6 april 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging van de eerder tussen partijen (mondeling) overeengekomen kinderalimentatie, de bijdrage die de man met ingang van 1 april 2015 aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van [minderjarige] , hierna te noemen: de minderjarige, bepaald op € 297,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de onderhoudsbijdrage voor de minderjarige en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man alsnog toe te wijzen, in dier voege dat de door de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige wordt gesteld op een bedrag van € 75,- per maand, subsidiair een aanzienlijk lager bedrag dan € 300,- in verband met de verdeling van de draagkracht van partijen en ook de heer [naam 1] .
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen.
Wijziging van omstandigheden
4. Tussen partijen staat niet ter discussie er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wijzigingen van omstandigheden zijn in ieder geval daarin gelegen dat de man op 27 oktober 2014 is gehuwd met mevrouw [naam 6] en [naam 2] daarmee zijn stiefkinderen zijn geworden. Verder is de vrouw op 9 maart 2015 een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [naam 1] en hebben zij op [geboortedatum] een dochter, [naam 1] , gekregen.
5. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW voordoet, zal het hof beoordelen of de alimentatieverplichting van de man nog voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
Ingangsdatum, behoefte, draagkracht, zorgkorting
6. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, de behoefte van de minderjarige, de draagkracht van partijen en de te hanteren zorgkorting staan als niet weersproken vast.
Verdeling van de draagkracht van de man
7. De man stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 1:395 BW onderhoudsplichtig is jegens zijn stiefkinderen [naam 2] en derhalve een gedeelte van zijn draagkracht (ter hoogte van een bedrag van € 150,- per maand) dient aan te wenden om de kosten van zijn stiefkinderen te betalen. Dat de ouders van zijn stiefkinderen (de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] ) de kosten van hun kinderen zelf kunnen dragen is daarbij volgens de man niet van belang en overigens onjuist. De heer [naam 5] betaalt niet de gehele behoefte van [naam 2] . Voorts betwist de man dat tussen [naam 2] en de heer [naam 5] een nauwere verwantschap bestaat dan tussen [naam 2] en hemzelf. De man heeft al langere tijd een relatie met de moeder van [naam 2] en hij heeft een bepalende rol bij de opvoeding en verzorging van [naam 2] . Deze rol is in de afgelopen jaren gelijkwaardig aan die van de heer [naam 5] geworden, aldus de man.
8. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij is – kort gezegd – van mening dat de man niet behoeft bij te dragen in de kosten van [naam 2] , waardoor hij zijn volledige draagkracht kan aanwenden om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Volgens haar is op geen enkele wijze vast komen te staan dat de band tussen de heer [naam 5] en zijn kinderen minder of gelijk is aan de band tussen de man en zijn stiefkinderen. Ook betaalt de heer [naam 5] alle kosten van [naam 2] met uitzondering van de verblijfkosten. Tot slot wijst de vrouw erop dat mevrouw [naam 6] een eigen inkomen van ongeveer € 1.500,- per maand heeft en slechts één van de stiefkinderen het hoofdverblijf bij de man en mevrouw [naam 6] heeft.
9. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist dat de man zijn volledige draagkracht kan aanwenden om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Voor zover de man heeft betoogd dat de kosten voor [naam 2] hoger zijn dan de door mevrouw [naam 6] en de heer [naam 5] afgesproken behoefte, overweegt het hof nog dat de man zijn – door de vrouw gemotiveerd betwiste – stelling niet nader heeft onderbouwd.
10. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer, nu dit niet leidt tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, A.E. Sutorius-Van Hees en R.G. Kok, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016.