ECLI:NL:GHDHA:2016:2081

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-002753-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na gebrek aan bewijs en inconsistenties in verklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij samen met anderen of alleen de aangeefster zou hebben geworven, vervoerd en gehuisvest met het oog op uitbuiting. De tenlastelegging was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, specifiek artikel 273f. Tijdens de rechtszittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep heeft de verdachte ontkend schuldig te zijn aan de hem verweten feiten.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster met grote voorzichtigheid beoordeeld, vooral gezien het feit dat de aangifte bijna een jaar na de vermeende feiten werd gedaan en de aangeefster in die periode veel alcohol en drugs gebruikte. De inconsistenties in haar verklaringen, zoals de tijdsduur van haar verblijf bij de verdachte en de omstandigheden waaronder zij hem zou hebben ontmoet, hebben het hof doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar getuigenis. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte integraal vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van consistent bewijs en de noodzaak om getuigenverklaringen kritisch te beoordelen, vooral in zaken die betrekking hebben op ernstige beschuldigingen zoals mensenhandel.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002753-15
Parketnummer: 10-750141-14
Datum uitspraak: 21 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1990 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 augustus 2013 te Arnhem, Den Haag en/of Rotterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen althans éénmaal (telkens),
een ander, te weten [aangeefster], door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster],
en/of ertoe heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster], zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans éénmaal (telkens) enige handeling(en) ondernomen, welke handelingen bestonden uit het;
-het brengen van die [aangeefster] van Arnhem naar Rotterdam teneinde haar prostitutie werkzaamheden te laten verrichten en/of
-het dwingen van die [aangeefster], althans bewegen tegen haar wil seksuele handelingen met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of acht althans één of meer andere perso(o)n(en) te verrichten en/of te ondergaan en/of
-schreeuwen althans zeggen tegen die [aangeefster] dat zij geen keus heeft en/of
-verstrekken van alcohol en verdovende middelen aan die [aangeefster] (zodat zij haar prostitutiewerkzaamheden gemakkelijker zou kunnen verrichten) en/of
-benaderen van (een) (seks)club(s) en vragen of daar werk was (voor die [aangeefster]) en/of
-onderbrengen van die [aangeefster] in (een) (seks)club(s) en/of plaats(en) voor het verrichten van (een) seksuele handeling(en) en/of
-(laten) brengen en/of begeleiden van die [aangeefster] van en/of naar één (of meer) plaats(en) voor het verrichten en/of ondergaan van seksuele handeling(en) en/of
-in ontvangst nemen van betalingen voor de seksuele handelingen die voornoemde [aangeefster] verrichtte / moest verrichten en/of die [aangeefster] een (zeer groot) deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afnemen en/of laten afstaan en/of die [aangeefster] niets, althans weinig, van haar verdiensten laten houden
-zeggen tegen die [aangeefster] dat zij te weinig verdiende en/of geld uit haar tas en/of portemonnee halen en/of
-die [aangeefster] midden in de nacht zonder telefoon en/of geld op een voor haar onbekende plek uit de auto zetten;
en/of
Hij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 augustus 2013 te Arnhem, Den Haag en/of Rotterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van [aangeefster], met of voor een derde tegen betaling, immers heeft hij, verdachte en of (één van) zijn mededader(s) (telkens) (een deel van) de verdiensten van die [aangeefster] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte wordt verweten dat hij zich - kort gezegd - tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ten aanzien van aangeefster [aangeefster] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. In de tenlastelegging is dit nader omschreven en toegespitst op het in artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 4 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalde.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg evenals in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten.
Het hof heeft gelet op het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en op de zich in het procesdossier bevindende processtukken.
Het hof stelt voorop dat het de verklaringen van de aangeefster met behoedzaamheid heeft bekeken gelet op de navolgende omstandigheden. Allereerst geldt dat de aangifte eerst bijna een jaar na de aan verdachte verweten feiten heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van deze periode heeft aangeefster op de tweede plaats verklaard dat zij toen veel alcohol dronk en drugs gebruikte, waardoor zij – naar eigen zeggen - niet alles meer wist. Op de derde plaats hebben de aan de verdachte verweten handelingen naar ’s hofs oordeel plaats gevonden binnen een zeer korte periode, van ten hoogste twee weken. De verklaringen van aangeefster zijn op de vierde en laatste plaats op verscheidene naar ’s hofs oordeel allerminst onbelangrijke onderdelen bovendien niet eensluidend en in sommige gevallen zelfs innerlijk tegenstrijdig, zoals hierna nog aan de orde zal worden gesteld.
Het hof heeft op grond van het samenstel van de hiervoor aangegeven gronden derhalve steeds onderzocht of die onderdelen van de verklaringen van aangeefster die van dragend belang zijn voor een bewezenverklaring (onafhankelijk) steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het op het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr toegespitste onderdeel van de tenlastelegging overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt hier voorop dat het met de advocaat-generaal van oordeel is dat de aangeefster zich in de tenlastegelegde periode in een ook voor de verdachte kenbare kwetsbare positie heeft bevonden, gelet op het feit dat zij toen dakloos was, geen werk of geld had en bovendien overmatig alcohol en drugs gebruikte. Van andere dwangmiddelen als een eventuele (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheid is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest. Voor de omstandigheid dat de verdachte zou hebben geschreeuwd tegen aangeefster dat zij geen keus had, acht het hof geen steunbewijs aanwezig.
De verdachte en de aangeefster hebben verschillend verklaard over de manier waarop en de plaats waar zij elkaar hebben ontmoet. Volgens de aangeefster zou zij de verdachte in Arnhem hebben ontmoet toen zij bij een gezamenlijke vriend verbleef, waarna hij haar met een leugen in zijn auto zou hebben gekregen om vervolgens met haar naar Rotterdam te rijden met het doel om haar in de prostitutie te brengen. Bij de politie heeft zij in eerste instantie verklaard niet op de naam te kunnen komen van de persoon bij wie zij op dat moment verbleef. In een latere verklaring heeft aangeefster verklaard dat zij de naam van die persoon nooit heeft gekend. Tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 9 april 2015 heeft ze verklaard dat ze de bewuste persoon kende als “[naam]”. Nadere gegevens over die [naam] alsook nadere gegevens omtrent haar verblijfplaats in Arnhem ontbreken in het dossier.
Ook over de tijd die zij in de woning van de verdachte in Rotterdam heeft doorgebracht heeft aangeefster verschillend verklaard, variërend tussen “zo’n vier dagen” (bij de politie) en één of twee weken (bij de rechter-commissaris).
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster in het Museumpark in Rotterdam heeft ontmoet en dat hij haar twee dagen onderdak heeft aangeboden in zijn woning omdat hij haar zielig vond.
Anders dan kennelijk het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat geen steunbewijs voorhanden is voor de verklaring van de aangeefster, inhoudende dat zij door de verdachte van Arnhem naar Rotterdam is vervoerd dan wel is overgebracht.
Op basis van de verklaring van de verdachte en de verklaring van de aangeefster kan naar het oordeel van het hof wel worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster korte tijd in zijn woning heeft gehuisvest. Enig verband tussen dit huisvesten en de door haar verrichte werkzaamheden in de prostitutie in die korte periode, wordt door aangeefster evenwel niet gelegd. Hoewel het huisvesten van de aangeefster door de verdachte alleszins vragen op roept, is er naar ’s hofs oordeel ook geen ander bewijs op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de verdachte haar met misbruik van haar kwetsbare positie heeft gehuisvest zulks met het oogmerk om de aangeefster uit te buiten.
Met betrekking tot het op het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr toegespitste onderdeel van de tenlastelegging overweegt het hof als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij van de verdachte in de prostitutie moest werken en daarom eenmaal in Rotterdam en eenmaal in Den Haag in een (seks)club heeft gewerkt. Voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden door aangeefster in clubs in Rotterdam en Den Haag en Rotterdam bevat het dossier voldoende steunbewijs. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier echter, behoudens de genoemde verklaring van aangeefster, onvoldoende (steun)bewijs voor de stelling dat de verdachte haar daartoe zou hebben gedwongen dan wel bewogen. De melding van de eigenaar van Club [naam] dat aangeefster bij hem “onder verdachte omstandigheden” was komen werken beschouwt het hof als een saillante aanwijzing dat jegens haar mogelijk van mensenhandel sprake is geweest, maar, bij gebreke aan enige concreetheid rond die kennelijke constatering, niet meer dan dat.
Met betrekking tot het op het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 9, Sr toegespitste onderdeel van de tenlastelegging overweegt het hof als volgt.
De aangeefster heeft innerlijk inconsistent en wisselend verklaard over geld dat zij middels prostitutie-werkzaamheden aan de verdachte zou hebben moeten afstaan. Enerzijds heeft zij verklaard dat zij al haar geld aan de verdachte heeft moeten afstaan, anderzijds heeft zij verklaard dat zij geld dat zij had verdiend samen met verdachte heeft opgemaakt.
De verklaring van de aangeefster dat zij al haar geld aan de verdachte moest afstaan, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige]. Hij heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte het door de aangeefster met de prostitutie verdiende geld van haar afpakte. Dit valt te rijmen met de verklaring van aangeefster, dat [getuige] haar (uitsluitend) één keer heeft opgehaald bij een club, en de verklaring van [getuige] dat hij haar een keer heeft opgehaald (en een keer heeft weggebracht).
Over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] overweegt het hof evenwel het volgende. De aangeefster heeft over [getuige] verklaard dat ze met hem seks heeft gehad, dat hij haar “graag wilde hebben” en dat zij door hem werd gestalkt toen ze bij club [naam] werkte. [getuige] heeft erkend dat hij seks met aangeefster heeft gehad, maar ontkend dat hij “haar wilde hebben” en haar gestalkt heeft. [getuige] is bovendien en bovenal bij de start van het onderzoek als verdachte aangemerkt. Het hof zal daarom ook de verklaringen van [getuige] met de nodige behoedzaamheid bezien voor het bewijs, nu hij er alle belang bij had om zijn betrokkenheid bij de feiten die ook jegens hem werden onderzocht zo klein mogelijk te maken om verdere vervolging dan wel een veroordeling te voorkomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarnaast gebleken dat de zaak tegen [getuige] door de officier van justitie is geseponeerd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de twijfels bij het hof aangaande de betrouwbaarheid van [getuige] alles bijeen genomen zodanig zijn, dat het hof zijn verklaringen wenst uit te sluiten voor het bewijs. Bij gebreke aan ander deugdelijk bewijs dan de (innerlijk inconsistente) verklaring van aangeefster, kan door het hof niet overtuigend worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster gedwongen dan wel bewogen heeft om hem te bevoordelen met (een deel van) haar verdiensten uit de prostitutie.
Met de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan integraal vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. G. Knobbout en mr. H.J.M. Smid-Verhage,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2016.