Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.THE DOW CHEMICAL COMPANY,
1.ORGANIK KIMYA NETHERLANDS B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
Advanced Materials Division’.
Research & Development Centerin Istanbul, Turkije. Organik heeft productiefaciliteiten in Turkije en sinds 2007 ook in de Botlek Rotterdam. De activiteiten van Organik omvatten onder andere de ontwikkeling en productie van emulsiepolymeerproducten. Organik is al meer dan 50 jaar actief op dit gebied. Wereldwijd zijn er ongeveer 500 personen werkzaam bij Organik, waarvan er ongeveer 65 werkzaam in de productiefaciliteit aan de Botlek Rotterdam en ongeveer 80 op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (R&D) in Istanbul.
particle size’) van de holle deeltjes en de ‘
void fraction’. De
void fractionis de fractie van het volume van de leegtes (
voids) van een totaal volume (uitgedrukt in een percentage). In dit geval is de
void fractionhet percentage van het volume van de leegte ten opzichte van de volume van het polymeer.
void fractionen verbeterde vertroebelende eigenschappen. Gebaseerd op deze nieuwe ontdekking heeft R&H de ROPAQUE Ultra productlijn gelanceerd.
petition for reviewingediend bij het
US Patent and Trademark Office. Deze twee verzoeken zijn afgewezen.
U.S. International Trade Commission(ITC) tegen (één of meer vennootschappen uit de groep van) Organik een octrooi-inbreukprocedure gestart met betrekking tot het importeren in de Verenigde Staten van Organiks opaque emulsiepolymeer ORGAWHITE 2000. In november 2013 heeft Dow haar klacht aangepast zodat deze (ook) zag op de onrechtmatige verkrijging en gebruik van één of meer bedrijfsgeheimen van R&H door Organik ten behoeve van de ontwikkeling en het in de handel brengen op de Europese en Amerikaanse markt van ORGAWHITE 2000. Dow heeft de grondslag voor zover het de gestelde octrooi-inbreuk betrof in de ITC-procedure op enig moment niet langer gehandhaafd.
discovery’-fase van de ITC-procedure en het afnemen van ‘
depositions’ van meer dan 20 personen van de zijde van Organik, heeft de
Administrative Law Judgein die procedure op 20 oktober 2014 een
Initial Determinationuitgevaardigd inhoudende:
spoliationvan bewijsmiddelen door (één of meer vennootschappen uit de groep van) Organik in het gelijk gesteld en Organik een boete en een importverbod in de Verenigde Staten van 25 jaar van opaque polymeren (ORGAWHITE 2000) opgelegd. Op de bewijsstukken in de procedure voor de ITC rust een ‘
ITC Protective Order’. Organik heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de ITC bij de
United States Court of Appeals of the Federal Circuit, welk beroep nog loopt.
Superior Courtin Delaware, Verenigde Staten van Amerika, jegens Organik (behoudens Chemorg) een procedure aanhangig gemaakt waarin zij ‘
monetary and worldwide injunctive relief’ vordert ter zake van haar bedrijfsgeheimen. In een dergelijke procedure staat een eiser de mogelijkheid van (verdere) ‘
discovery’ ter beschikking.
Commercial and Technical Manager for Emerging Markets’ voor de R&H polymeer en hars bedrijfsvoering. [werknemer 1] was contractueel gebonden aan een vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsbeding jegens Rohm & Haas España S.A. Na zijn vertrek is [werknemer 1] bij Organik gaan werken. [werknemer 1] was betrokken bij het opzetten van de fabriek van Organik in Rotterdam. Thans is hij mede-hoofd van de afdeling R&D van (één van de vennootschappen uit de groep van) Organik in Turkije.
Production Manager’ bij de productiefabriek in Mozzanica, Italië, in de periode van 1994-2000 in de functie van ‘
Plant Manager’ van dezelfde fabriek en in de periode van 2000-2003 als ‘
Plant Manager’ van de productiefabriek in Robechetto, Italië. [werknemer 2] was contractueel gebonden aan een vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsbeding jegens Rohm and Haas Italia SpA. In de periode van 2003-2008 heeft [werknemer 2] gewerkt voor het Italiaanse bedrijf Vinavil. In september 2008 is hij in dienst getreden van Organik als ‘
Plant Manager’ van haar fabriek in Rotterdam.
3.Het geschil
4.De beoordeling in principaal beroep
worldwide injunctive relief’ heeft ingediend bij de
Superior Courtvan Delaware, neemt het spoedeisend belang van Dow bij haar inzagevordering niet weg. Daargelaten dat de inzageprocedure ook kan worden gebruikt om bewijs te verzamelen ten behoeve van een rechtszaak in het buitenland (HR 8 juni 2012, ECLl:NL:HR:2012:BV8510,
ADIB/ABN AmroBank, r.o. 3.5), staat vast dat de bedoelde vordering inmiddels niet meer aanhangig is bij de
Superior Court. Organik heeft zelf opgemerkt dat, nadat zij in een
motion to dismisshad aangevoerd dat de
Superior Courtniet bevoegd is om kennis te nemen van verbodsvorderingen (productie 21 van Dow), de zaak op verzoek van Dow is verwezen naar de
Court of Chanceryvan Delaware (beslissing van 18 februari 2016 van de
Superior Court, productie 35 van Organik). Er is momenteel dus geen verbodsvordering meer aanhangig bij de
Superior Court. Daar komt bij dat Dow erop heeft gewezen dat Organik in diezelfde
motionook op andere gronden de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter aanvecht en dat mede daarom de duur en uitkomst van de Amerikaanse procedure onzeker is. Gelet daarop houdt Dow op zijn minst belang bij een kort geding naast de procedure in Delaware. Dat een kort geding op grond van artikel 12 Rv zal worden aangehouden, is, anders dan Organik meent, gelet op de aard ervan niet waarschijnlijk.
protective orderkon Dow het in de ITC-procedure overgelegde bewijsmateriaal niet gebruiken om haar beslagrekest te onderbouwen (althans niet zonder toestemming van Organik, die is geweigerd) en was Dow dus aangewezen op de beslissing zelf en de daarin geciteerde teksten. Ook de overige omstandigheden die Organik aanhaalt (drie maanden tussen bewijsbeslag en inleidende dagvaarding, hoger beroep op de laatste dag van de appeltermijn, verzet tegen het verzoek van Organik om behandeling als spoedappel) zijn niet zodanig vertragend dat Dow kan worden verweten in strijd te hebben gehandeld met de eisen van goede procesorde in kort geding (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553,
NJ2000/544,
Kruidvat/Lancome). Organik voert dat overigens ook niet aan. Gelet daarop kan ook niet op grond van die omstandigheden worden geconcludeerd dat Dow geen aanspraak meer kan maken op de gevorderde voorlopige voorziening.
[naam partij], r.o. 3.7.1.).
Theodoor Gilissen, r.o. 3.8.2).
AIB/Novisem).
Trb. 1994, 235, hierna: TRIPS). Bij dat verdrag is ook Turkije partij. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Turkse recht op dit punt overeenstemt met het Nederlandse recht. Organik heeft ook niet aangevoerd dat, laat staan voldoende toegelicht waarom toepassing van Turks recht tot een andere uitkomst zou leiden.
AIB/Novisem, r.o. 4.1.5).
protective ordervallen. Die
orderverbiedt Dow de onderzoeksresultaten te delen met haar Nederlandse advocaten en in te brengen in deze Nederlandse procedure. Dow kan haar stelling dus niet specificeren aan de hand van deze resultaten. Daar komt bij dat kennis van het productieproces van Organik het probleem van het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de bedrijfsgeheimen van Dow in deze procedure niet volledig wegneemt. Daarmee staat namelijk nog niet vast in hoeverre Organik al kennis heeft van de bedrijfsgeheimen van Dow.
void fraction, zuurgraad en aanwezigheid van bepaalde ingrediënten, daarom geen geheim kunnen zijn. Ook dat verweer treft geen doel. De gestelde bedrijfsgeheimen hebben namelijk geen betrekking op de eigenschappen van het eindproduct, maar op de recepten, productieprocessen en zaadpolymeren waarmee die polymeren kunnen worden gefabriceerd. Gesteld noch gebleken is dat ook die recepten, productieprocessen en zaadpolymeren kunnen worden achterhaald door onderzoek van het eindproduct. Integendeel, Dow heeft, onder verwijzing naar het rapport van haar deskundige [… 2] (productie 44 van Dow, paragraaf 15), aangevoerd dat het vanwege de complexe technologie van emulsiepolymeren praktisch onmogelijk is emulsiepolymeren met identieke eigenschappen te maken zonder kennis van het productieproces.
Best Technology Processvoorshands genoegzaam dat [werknemer 3] productie-instructies heeft geschreven voor ROPAQUE Ultra. In het licht van een en ander is voldoende aannemelijk dat [werknemer 3] toegang had tot de bedrijfsgeheimen met betrekking tot opaque polymeren. Organik erkent dat [werknemer 3] in de periode 2008-2013 enkele weken per jaar als consultant heeft gewerkt voor Organik en in die hoedanigheid adviezen heeft gegeven over onder meer emulsiepolymerisatie (memorie van antwoord, paragraaf 10.6).
void fraction, sterk overeenstemmen met het ROPAQUE Ultra product van Dow (analytisch rapport uit 2012, productie 12 van Dow), terwijl de opaque emulsiepolymeerproducten die Organik voor 2009 op de markt bracht in dat opzicht juist sterk afweken (analytisch rapport uit 2007, bijlage I bij productie 22). Organik heeft hierover alleen opgemerkt dat die eigenschappen van haar nieuwe producten niet identiek zijn aan die van ROPAQUE Ultra. Daarmee is niet weersproken dat ze sterk overeenstemmen. Organik heeft ook niet bestreden dat juist deze twee sterk overeenstemmende eigenschappen belangrijk zijn voor de kwaliteit van de opaque emulsiepolymeren en meer specifiek voor de opaciteit ervan. Organik voert alleen aan dat haar nieuwe producten in andere opzichten wel afwijken van de eigenschappen van ROPAQUE Ultra, waaronder het VOC-gehalte, de hoeveelheid natrium en de pH-waarde, en dat ook die eigenschappen belangrijk zijn voor de kwaliteit. In het midden kan blijven of dat zo is (Dow stelt dat die eigenschappen niet van belang zijn voor de opaciteit van het product en overigens vergelijkbaar zijn met de versies E en EF van haar ROPAQUE Ultra lijn). Ook als er verschillen zijn, blijft de sterke overeenstemming op (andere) belangrijke onderdelen staan. Daarnaast heeft Organik erop gewezen dat het analyserapport uit 2012 van Dow uitsluitend betrekking heeft op OPAC 204x en dus niet op ORGAWHITE 2000. Zij heeft echter de stelling van Dow dat ORGAWHITE 2000 vrijwel identiek is aan OPAC 204x niet weerlegd. Integendeel, uit haar eigen stellingen volgt dat ORGAWHITE 2000 een verdere ontwikkeling is van OPAC 204x (memorie van antwoord, paragraaf 15.11).
void fractionduidelijk beter scoren dan die van Arkema (42-44% versus 38%) en aanzienlijk dichter bij de
void fractionvan ROPAQUE Ultra liggen (45%). Het betoog van Organik is dan ook niet gebaseerd op de in die tabel opgenomen gegevens, maar op een herberekening van
void fractiondie haar deskundige McKenna heeft uitgevoerd (productie 21 van Organik in hoger beroep, paragraaf 43). De deskundige van Dow, [… 2] , heeft gemotiveerd de juistheid van die herberekening bestreden (productie 51 van Dow, paragrafen 12-15). Daarbij heeft [… 2] er onder meer op gewezen dat de door Organik in haar eigen analyses vastgestelde
void fractionvan OPAC 204x (44 ± 2%) niet overeenkomt met de door McKenna herberekende waarde (28,6%), maar wel met de door Dow berekende waarde (42-44%). Daarom, en mede gelet op het feit dat de eigen analyses van Organik de verschillen juist bevestigen, kan het betoog van Organik het vermoeden van schending van bedrijfsgeheimen niet ontkrachten.
program files folderte kopiëren, waarbij de klok zodanig is verzet dat het leek alsof de
program filesveel eerder waren gecreëerd, en dat zij vervolgens het programma CCleaner, dat bekend staat als datavernietigingsinstrument, op die laptop heeft laten draaien, waardoor een groot deel van de C-schijf en de hele D-schijf is verwijderd. Via forensische inspectie zijn namen achterhaald van documenten en mappen die op de laptop stonden. Die droegen onder meer de namen ‘OldRh’, ‘ORGAWHITE’ en ‘OPAC 204x’, wat erop wijst dat de documenten informatie zouden kunnen bevatten die relevant was voor de ITC-procedure en de onderhavige procedure. Ten slotte staat als onbestreden vast dat [werknemer 2] , nadat de ITC had bevolen de laptop van [werknemer 2] te kopiëren en te bewaren, meer dan 2700 bestanden van die laptop heeft verwijderd en vervolgens, na de inspectie, de laptop en ten minste 20 gegevensdragers heeft verloren. De inspectie heeft aan de hand van zogeheten
jumplists, dat wil zeggen lijsten met links of snelkoppelingen naar bestanden waar ooit toegang toe is verkregen op die laptop, de namen van bestanden en mappen kunnen achterhalen die stonden op gegevensdragers die ooit op de laptop zijn aangesloten. Ten minste vijf van die gegevensdragers bevatten mappen met de naam ‘R&H’ en meer dan 200 bestanden hadden een naam waarin de naam van een product van Dow voorkwam.
improperly’ is behandeld en dat Organik daarbij heeft verklaard zich te realiseren hoe ernstig dat is. Door vervolgens in de onderhavige procedure wederom te suggereren dat er sprake is geweest van een reparatie, handelt Organik in strijd met haar uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting de voor de beslissing relevante feiten naar waarheid aan te voeren. Gelet daarop en in het licht van het feit dat ook de overige handelingen hebben plaatsgevonden nadat de ITC-procedure aanhangig was gemaakt of zelfs nadat een bevel tot bewaring van informatie was gegeven, acht het hof de verklaringen die Organik heeft gegeven voor het verdwijnen van een tas met de laptop en gegevensdragers van [werknemer 2] (die [werknemer 2] volgens Organik per ongeluk heeft laten staan in de wc van een Italiaans wegrestaurant en die vervolgens nooit is teruggevonden) en de verklaring voor het stukslaan van de harde schijf van de laptop van [werknemer 3] (die volgens Organik defect zou zijn geweest) onvoldoende overtuigend om de voormelde indruk weg te nemen.
spoliationdoor Organik – niet om of Organik aansprakelijk is voor de handelingen van [werknemer 3] en [werknemer 2] . Het gaat erom dat het feit dat de verdwijning van mogelijk relevant bewijsmateriaal onder de beschreven omstandigheden het vermoeden ondersteunt dat er sprake is van een schending van bedrijfsgeheimen. De laptops en gegevensdragers van [werknemer 3] en [werknemer 2] zijn potentieel relevant gelet op de rol van die personen bij de gestelde schending van bedrijfsgeheimen en de namen van de mappen en bestanden die daarop hebben gestaan.
protective ordervallen. Het enkele feit dat het bedrijfsbeleid van Organik verbiedt dat vertrouwelijke informatie over haar producten op laptops of losse gegevensdragers wordt bewaard, sluit, anders dan Organik meent, niet uit dat er relevante informatie verloren is gegaan, alleen al omdat gesteld noch gebleken is dat [werknemer 3] , [werknemer 2] en [werknemer 1] zich onverkort aan die richtlijn hielden en omdat ook andere informatie dan informatie over de producten van Organik relevant kan zijn, bijvoorbeeld documenten waaruit blijkt dat Organik de bedrijfsgeheimen van Dow heeft verkregen.
jumplistsheeft aangetoond dat die laptops in 2007, 2009 en in de periode 2012-2014 zijn gebruikt om documenten te bekijken waarvan de
filepathde term ‘R&H’ en de naam van een non-opaque emulsiepolymeerproduct van Dow bevat. Het gebruik in 2007 viel samen met het sollicitatiegesprek van [werknemer 2] bij Organik. Tijdens het gebruik in 2009 en de periode 2012-2014 werkte [werknemer 2] voor Organik. Die timing en het feit dat de laptop was geleend van Organik, rechtvaardigt het vermoeden dat [werknemer 2] Organik kennis heeft laten nemen van de inhoud van de betreffende documenten. Dat de documenten volgens Organik niet op haar systemen zijn aangetroffen, sluit dat – mede gelet op het feit dat ander bewijsmateriaal verloren is gegaan – niet uit. Verder maakt de naam van de documenten aannemelijk dat het gaat om gegevens over de non-opaque producten van Dow.
discoveryin het kader van de ITC-procedure de documenten die overeenkomen met de namen uit de
jumplists, niet zijn aangetroffen op de systemen van Organik, niet kan slagen. In het licht van die gang van zaken kan uit het feit dat bepaalde documenten momenteel niet beschikbaar zijn, niet worden afgeleid dat zij niet beschikbaar zijn geweest. Bovendien kan het raadplegen van de bedrijfsgeheimen via de aan [werknemer 2] ter beschikking gestelde laptop ook worden aangemerkt als verkrijging van bedrijfsgeheimen als die niet zijn vastgelegd op het netwerk van Organik.
technical data sheetsen andere openbare informatie van Organik. Gesteld noch gebleken is echter dat de vergeleken eigenschappen kenmerkend zijn voor emulsiepolymeren die zijn geproduceerd met toepassing van bedrijfsgeheimen van Dow. Integendeel, uit de verklaringen van Gross blijkt dat de lijst slechts is samengesteld om duidelijk te maken welke producten van Organik concurreren met non-opaque emulsiepolymeren van Dow (verklaring van Gross, productie 22 van Dow, paragraaf 36), dan wel om duidelijk te maken voor welke soort producten van Organik de bedrijfsgeheimen van Dow zouden kunnen worden gebruikt (aanvullende verklaringen van Gross, producties 44 en 52 van Dow). Bovendien heeft Organik als zodanig onweersproken aangevoerd dat de non-opaque producten van Dow geen bijzondere eigenschappen hebben en dat er vele gelijkwaardige producten op de markt zijn. Zij bestrijdt dan ook nadrukkelijk dat genoemde eigenschappen kunnen onderbouwen dat sprake is van onrechtmatige ontlening.
verkrijgingvan bedrijfsgeheimen van Dow. Die verkrijging heeft Dow zowel voor haar bedrijfsgeheimen voor opaque, als voor haar bedrijfsgheimen voor de non-opaque producten voldoende aannemelijk gemaakt (zie voor de non-opaque producten r.o. 4.48 e.v.). Onderdeel iv) betreft documenten over – samengevat – de productie van de opaque producten van Organik en ziet dus op bescheiden aangaande het gebruik van bedrijfsgeheimen van Dow voor – alleen – de opaque producten.
research and developmentafdeling van Organik leidt, acht het hof – anders dan Organik – het wel terecht dat Dow inzage vordert in documenten betreffende het onderzoek en de ontwikkeling van de opaque-polymeren waarin zijn naam wordt genoemd, als bedoeld sub iii) van de subsidiaire vordering. Ook inzage in documenten betreffende OPAC 103 is gerechtvaardigd. Hoewel Dow niet stelt dat bij de productie van OPAC 103 haar bedrijfsgeheimen worden gebruikt, heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat haar bedrijfsgeheimen voor opaque polymeren zijn gebruikt om het recept en productieproces van OPAC 103 zodanig te verbeteren dat zij de producten OPAC 204x en ORGAWHITE 2000 kon vervaardigen. Documenten van na 2008 omtrent recepturen en productie-instructies van OPAC 103 kunnen daarom relevant zijn.
fishing expeditiontreft slechts doel voor zover er geen redelijk vermoeden bestaat dat Organik bedrijfsgeheimen heeft geschonden en voor zover de bescheiden waarin Dow inzage heeft gevorderd onvoldoende zijn bepaald. Er is daarentegen geen sprake van een
fishing expeditionvoor zover het gaat om inzage in bescheiden die wel voldoende zijn bepaald en voor zover er een redelijk vermoeden van schending van bedrijfsgeheimen bestaat.
protective orderrust op grond waarvan het Dow niet is toegestaan deze informatie in te brengen in de Nederlandse procedure die Dow aanhangig wil maken. Ten tweede heeft Dow uiteengezet dat het bewijsbeslag gericht was op ander materiaal dan het materiaal dat is overgelegd in het kader van de ITC-procedure. Zo heeft Dow erop gewezen dat het beslagen materiaal waarin zij nu inzage vordert, waaronder documenten afkomstig van computers en andere opslagapparatuur in de fabriek van Organik in Rotterdam, in de ITC-procedure niet is onderzocht op onrechtmatige verkrijging of gebruik van bedrijfsgeheimen van Dow (onder meer dagvaarding in eerste aanleg, paragraaf 109).
discoveryin de lopende procedure in Delaware. Dow heeft onweersproken aangevoerd dat ook voor relevant materiaal uit de
discoveryin Delaware een
protection orderzal gelden en Dow heeft gesteld dat ook de resultaten van de inspectie in Turkije waren onderworpen aan een geheimhoudingsregeling. Die stelling wordt voorshands genoegzaam ondersteund door de correspondentie daarover die Dow heeft overgelegd (productie 37 van Dow). Voor zover Organik de geheimhoudingsregeling nog bestrijdt, moet die betwisting in het licht van die correspondentie worden verworpen. Daar komt bij dat Dow geen genoegen hoeft te nemen met de resultaten van de inspectie, alleen al omdat die uitsluitend betrekking had op een vermeende octrooi-inbreuk en niet op de in deze procedure gestelde schending van bedrijfsgeheimen.
5.De beoordeling in incidenteel beroep
Kamerstukken II2005-2006, 30 392, nr. 3, p. 7-8). Ook op die lijst komen bedrijfsgeheimen niet voor (Statement by the commission concerning Article 2 of Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council on the enforcement of intellectual property rights, 2005/295/EC,
PbEU13 april 2005, L 94/37).
[naam partij]), treft geen doel. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een combinatie van de artikelen 730 en 843a Rv voldoende grondslag biedt voor het leggen van een bewijsbeslag. Die wettelijke grondslag maakt duidelijk dat de Hoge Raad het bewijsbeslag ziet als een middel tot bewaring (van een recht op afgifte) van bepaald, reeds bestaand bewijsmateriaal. Bij een beschrijving gaat het daarentegen om het creëren van nieuw bewijsmateriaal, bijvoorbeeld door het onderzoeken van een productieproces. Het zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan om een bevoegdheid tot het bevelen van dergelijke maatregelen te creëren op basis van de artikelen 730 en 843a Rv. Het aangehaalde arrest wijst er ook niet op dat de Hoge Raad zover heeft willen gaan.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30 392, nr. 3, p. 22). Ook de wetgever ging er dus van uit dat er geen algemene wettelijke basis voor het verlenen van verlof tot het maken een beschrijving bestaat. Kennelijk heeft de wetgever ook geen reden gezien om die basis alsnog te creëren voor andere geschillen dan IE-zaken in de zin van artikel 1019 Rv.
weltoegankelijk zijn met de inlog-gegevens en het wachtwoord van de betreffende medewerker. Het ligt overigens ook los van die verklaring voor de hand dat een medewerker zijn e-mail vanaf verschillende locaties kan benaderen. Dat gegeven brengt mee dat de mailboxen in dit geval moeten worden geacht normalerwijze toegankelijk te zijn vanuit de fabriek in Rotterdam voor zover het gaat om mailboxen van bestuurders of werknemers van de Rotterdamse vestiging van Organik. Dat aan die laatste voorwaarde is voldaan blijkt uit de verklaring van de deurwaarder waarnaar Dow in dit verband heeft verwezen. Blijkens die verklaring betreffen de beslagen mailboxen e-mailaccounts van bestuurders van Organik Kimya Netherlands en anderen van wie is vastgesteld dat die (ook) voor de Rotterdamse fabriek werken of hebben gewerkt (productie 40 van Dow, paragraaf 12). Dat die personen ten tijde van de beslaglegging mogelijk niet aanwezig waren in de Rotterdamse fabriek, is, anders dan Organik suggereert, niet relevant. Het volstaat dat de gegevens voor de betreffende bestuurders en werknemers normaal gesproken toegankelijk zijn vanuit de vestiging.
Rohde Nielsen/De Donge). Zoals hiervoor is toegelicht, noodzaakt een afweging van de wederzijdse belangen in dit geval tot continuering van een deel van het bewijsbeslag. Bovendien kan voor het leggen en continueren van bewijsbeslag de vereiste aannemelijkheid van de onderliggende rechtsbetrekking eerder aanwezig zijn dan wanneer het gaat om een verzoek of vordering tot het mogen inzien of het verkrijgen van afschrift of uittreksel van dat bewijsmateriaal (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304, r.o. 4.1.6,
AIB/Novisem). Dat geldt zeker nu de gedeeltelijke afwijzing in deze procedure is gebaseerd op een voorlopig oordeel in kort geding.
inhibitorsdie via het ondervragen van medewerkers van Organik zou zijn verkregen. Aan niet-medewerking aan toegang tot externe servers, zoals de server in Turkije, is in het beslagverlof echter wel degelijk een dwangsom verbonden. De voorzieningenrechter was ook bevoegd tot het opleggen van die medewerkingsplicht (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958,
[naam partij]). In zoverre kan het verwijt van Organik niet leiden tot een andere oordeel dan hiervoor al is gegeven over de rechtmatigheid van het beslag op die gegevens.
weleen onderscheid heeft gemaakt (productie 40 van Dow). Bovendien vermeldt het proces-verbaal van de beslaglegging dat beslag is gelegd op ‘mogelijk relevante onderdelen’ uit de papieren administratie en ‘mogelijk relevante digitale bestanden’ (productie 16 van Dow). Daarom moet ervan uit worden gegaan dat er minste enige selectie heeft plaatsgevonden. In het licht daarvan en gelet op de hiervoor genoemde belangenafweging, kan het gestelde gebrek aan selectie – en het daarop gebaseerde betoog over de schending van de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit – niet leiden tot opheffing van het beslag.
discoveryin de procedure in Delaware. Het feit dat Dow een inzagevordering in Nederland heeft ingesteld, toont echter al aan dat het materiaal niet uitsluitend met het oog op die
discoveryis beslagen. Zoals in het principaal beroep al is geoordeeld, heeft Dow een rechtmatig belang bij die inzagevordering, ook los van de procedure in Delaware.
[naam partij], r.o. 3.9.7). Ook ten aanzien van de keuze van betekening via het OM kan de deurwaarder geen verwijt worden gemaakt aangezien het een bij de wet geregelde betekeningsprocedure is.
6.Conclusie in het principaal en incidenteel beroep
discoveryin de procedure in Delaware. Mede gelet op het fundamentele recht op toegang tot de rechter, kan Dow niet worden verweten dat zij die procedures voert. Zoals het hof hiervoor al heeft geoordeeld, kan de onderhavige procedure niet worden aangemerkt als misbruik van recht.