ECLI:NL:GHDHA:2016:2306

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
200.190.952/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp en ontvankelijkheid van de niet met gezag belaste ouder

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, die door de rechtbank Rotterdam is verleend. De vader van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, heeft geen gezag over zijn kind en is niet de verzorgende ouder. De moeder van de minderjarige heeft ook een verweerschrift ingediend. De minderjarige zelf heeft aangegeven het eens te zijn met zijn vader en wil terug naar huis. Het hof heeft de zaak op 6 juli 2016 behandeld en de vader ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof oordeelt dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige. De vader en de minderjarige bagatelliseren de problemen, terwijl er sprake is van forse problematiek, waaronder persoonlijkheidsproblematiek en kwetsbaarheid in contact met oudere mannen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank, waarbij de machtiging tot gesloten jeugdhulp is verlengd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die momenteel vooruitgang boekt in de gesloten setting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 juli 2016
Zaaknummer : 200.190.952/01
Rekestnummers rechtbank : JE RK 16-641 en JE RK 16-996
Zaaknummers rechtbank : C/10/496670 en C/10/498884
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J.E. Stout te Rotterdam;
tegen
het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in [locatie] ,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. M.G.J. Smit te Rotterdam,
2. [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.P. Biemond te Krimpen aan den IJssel.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 10 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 april 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 9 juni 2016 een verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 8 juni 2016 een verweerschrift ingediend, welk verweer tevens wordt gevoerd in het hierna te noemen hoger beroep van de minderjarige tegen de bestreden beschikking.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
 op 23 mei 2016 een brief van 20 mei 2016 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 1 juni 2016, ingekomen bij het hof op 2 juni 2016, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is, tezamen met de zaak met rekestnummer 200.190.947/01 (betreffende het door de minderjarige ingediende beroepschrift tegen de gesloten uithuisplaatsing), op 17 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
[naam] namens de gecertificeerde instelling;
de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende de minderjarige verleend met ingang van 4 mei 2016 tot 4 november 2016.
Voorts is het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de ouder zonder gezag, te weten bij de vader, afgewezen voor zover hierop niet eerder was beslist.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp met ingang van 4 mei 2016 tot 4 november 2016.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen dan wel te herzien.
3. De vader verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan.
De vader betwist dat sprake is van bagatellisering van de door de gecertificeerde instelling geschetste problemen maar kan zich niet vinden in sommige geschetste feiten, zoals het steeds terugkomende vermeende alcoholprobleem. Van een dergelijk probleem is volgens de vader geen sprake meer en bovendien meent hij dat naar de toekomst moet worden gekeken. Voor wat betreft de overige problemen staan zowel de vader als de minderjarige open voor hulpverlening en zijn zij bereid daaraan mee te werken. De vader meent dat hulpverlening ook buiten het gesloten kader kan plaatsvinden. De woning van de vader is vertrouwd voor de minderjarige en op die manier kan aan de vader en de minderjarige hulp worden geboden. Aangezien gesteld is dat de vader pedagogisch onmachtig zou zijn en zou kampen met persoonlijke problemen ziet de vader niet in hoe de huidige plaatsing de minderjarige kan helpen dan wel de gewenste effecten op zal leveren. De minderjarige wil graag naar huis en wil graag ondersteuning in de thuissituatie. Niet gebleken is van een gevaar dat de vader en/of de minderjarige zich zullen onttrekken aan de hulpverlening. Zij staan er voor open en willen werken aan de toekomst. De vader ziet graag dat hij samen met de minderjarige weer leuke dingen kan gaan doen en dat de minderjarige zich kan gaan richten op zijn school en hobby’s. De vader acht een uithuisplaatsing niet noodzakelijk; dit dient als uiterste redmiddel te worden gebruikt. Met de juiste hulpverlening kan de vader zichzelf verbeteren, nog daargelaten dat hij meent dat reeds sprake is van goed ouderschap. Aangezien de gedragswetenschapper heeft geadviseerd de gesloten uithuisplaatsing zo kort mogelijk te houden vraagt de vader zich af waarom de uithuisplaatsing toch voor de duur van zes maanden is verleend.
De vader heeft ter terechtzitting gesteld dat problemen er zijn om opgelost te worden. De vader vindt dat de minderjarige met regels op kan groeien in zijn eigen omgeving. Het steekt de vader dat telkens zijn alcoholprobleem wordt aangehaald. Dat probleem is volgens de vader over. De vader heeft slapeloze nachten vanwege het feit dat de minderjarige in [locatie] zit en hij begrijpt niet dat de minderjarige desnoods niet in een pleeggezin op zou kunnen groeien.
4. De gecertificeerde instelling stelt dat de vader niet ontvankelijk is in zijn beroep aangezien hij geen gezag heeft over de minderjarige en thans ook niet meer de verzorgende ouder is, zodat hij - mede gelet op een recente uitspraak van de Hoge Raad – in hoger beroep niet meer als belanghebbende aangemerkt kan worden in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gecertificeerde instelling verzoekt het hof echter wel inhoudelijk te oordelen over de vraag of plaatsing van de minderjarige bij de vader in zijn belang is.
De gecertificeerde instelling stelt dat de vader en de minderjarige wel degelijk de zorgen hebben gebagatelliseerd en onvoldoende hebben meegewerkt aan hulpverlening. Nadat de zorgen over de minderjarige eind januari 2016 zijn toegenomen kwamen de gesprekken met/behandeling door de psycholoog van [naam] niet van de grond. Nadat ook een intakegesprek voor een behandelplek bij kliniek [naam] niet van de grond kwam heeft de gecertificeerde instelling besloten dat de minderjarige bij de vader kon blijven maar dat dan wel ambulante spoedhulp ingezet diende te worden. Volgens de vader en de minderjarige waren er echter geen problemen en ontkend is dat het op school niet goed zou gaan met de minderjarige. Door schoolmaatschappelijk werk zijn op 23 maart 2016 toenemende zorgen over de minderjarige gemeld. De school gaf aan dat de problematiek van de minderjarige school overstijgend was. Er was sprake van fors schoolverzuim zonder dat de vader wist waar de minderjarige was, met als gevolg dat de minderjarige niet over zou gaan naar de vierde klas. Hoewel de vader en de minderjarige aanvankelijk hadden aangegeven mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening hebben zij uiteindelijk hulpverlening geweigerd en aangegeven geen hulpvraag te hebben. De problemen uit het verleden waren volgens hen opgelost. De minderjarige maakte op de medewerkers van de gecertificeerde instelling de indruk van een ernstig beschadigde jongen die verbleef bij een vader die niet in staat was zijn verantwoordelijkheid als ouder te nemen. De gecertificeerde instelling is er niet van overtuigd dat de vader geen fervent alcoholgebruiker meer is. Tot eind vorig jaar heeft de gecertificeerde instelling signalen gekregen dat de vader overmatig alcoholgebruiker was. De slechte samenwerking tussen de minderjarige en de nieuwe gezinsvoogd heeft te maken met de beslissing om de minderjarige gesloten te plaatsen nadat de zorgen met betrekking tot de minderjarige zijn toegenomen. Dit is niet door de destijds betrokken gezinsvoogd besloten maar in multidisciplinair overleg door de staf (stafmedewerker en gedragsdeskundige).
De gecertificeerde instelling heeft begrip voor het feit dat de minderjarige graag dichter in de buurt van zijn ouders wordt geplaatst maar voor de door de minderjarige genoemde instellingen komt hij niet in aanmerking en na enige aanpassing zit de minderjarige goed op zijn plek binnen [locatie] , zodat een overplaatsing niet aan de orde is.
Bovendien is een terugkeer van de minderjarige naar de vader geen vanzelfsprekendheid indien het hof de bestreden beschikking zou vernietigen omdat de vader geen gezag over de minderjarige heeft en de moeder alsdan kan bepalen waar de minderjarige gaat wonen. De gecertificeerde instelling acht een terugplaatsing bij de vader niet in het belang van de minderjarige aangezien de vader niet heeft kunnen voorkomen dat de zorgen over de minderjarige toenamen en vanwege parentificatie. Er waren grote zorgen om de psychische gesteldheid van de minderjarige (met als gevolg een suïcidepoging), toename van het schoolverzuim, zorgen over de contacten van de minderjarige (met onder meer een zorgmelding van de politie en een aangifte door de minderjarige van verkrachting door zijn buddy) en seksueel overschrijdend gedrag. De vader heeft zijn verantwoordelijkheid als ouder niet genomen en liet de minderjarige te veel vrij. In ieder geval wordt gezien dat de vader pedagogisch onmachtig is de zorgen over de minderjarige af te wenden. De gecertificeerde instelling voorziet bij een terugplaatsing een terugval terwijl het thans goed met de minderjarige gaat in [locatie] . De minderjarige en de vader bagatelliseren de problemen terwijl probleeminzicht een eerste vereiste is. Binnen [locatie] wordt gewerkt aan het sterker maken van de minderjarige, waarbij hij meer zicht krijgt op zijn eigen identiteit, grenzen leert stellen, zijn emoties leert kennen, zich te uiten en voor zichzelf de juiste keuzes leert te maken. Het perspectief is doorstromen naar een kamertrainingscentrum van waaruit de minderjarige verder kan groeien in zijn ontwikkeling en zelfstandigheid. Omdat het verschil tussen een gestructureerde gesloten setting en de vrijere situatie van een kamertrainingscentrum groot is, is een traject met als tussenstap een open (driemilieus)groep van Horizon afgesproken. De duur ervan is afhankelijk van de ontwikkeling van de minderjarige. De gecertificeerde instelling erkent dat de minderjarige vorderingen maakt maar deze zijn nog niet van dien aard dat hij toe is aan een volgende stap in het voormelde traject. Om die reden meent de gecertificeerde instelling dat de gesloten uithuisplaatsing niet in duur moet worden bekort en een open plaatsing nog niet passend is.
5. De moeder betwist dat het in de thuissituatie bij de vader goed gaat met de minderjarige. Naast de zorgen over de thuissituatie maakt de moeder zich ook zorgen over het seksueel grensoverschrijdende gedrag van de minderjarige. Ondanks het feit dat de moeder tot voor kort een goede band met de minderjarige had slaagt de moeder er slecht in om contact met hem te krijgen. Dat de vader geen alcoholprobleem meer zou hebben en dat de vader en de minderjarige mee willen werken met de hulpverlening komt de moeder bekend voor maar gebleken is dat het loze woorden zijn. Hulpverlening wordt niet binnengelaten en afspraken worden niet nagekomen. Hulpverlening vanuit de thuissituatie is in het verleden reeds geprobeerd zonder resultaat. De moeder meent dat er inhoudelijk niets veranderd is. Gebleken is dat de minderjarige tijdens zijn verblijf in [locatie] wederom seksueel contact heeft gezocht met oudere mannen. De moeder maakt zich zorgen over het feit dat de minderjarige nog steeds voornemens is om met voor hem volslagen vreemde mannen het bed te delen tegen betaling. De moeder vindt dit geen normaal gedrag voor een 15-jarige. Aangezien de minderjarige geen juiste weergave van de feiten geeft in zijn beroepschrift meent de moeder dat de minderjarige onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen problematiek en de wijze waarop hij het beste kan worden geholpen. Zo lang de minderjarige inhoudelijk in alle toonaarden ontkent aanzienlijke problemen te hebben en liegt over veranderingen zal hij zich niet vrijwillig openstellen voor hulp. De moeder acht het derhalve van belang dat de minderjarige in de gesloten inrichting blijft zodat diverse hulpverleners goede toegang tot hem hebben en hem er hopelijk van kunnen doordringen dat de wijze waarop de minderjarige in het leven is gaan staan hem geen goede toekomst zal bieden. De moeder wil wel opmerken dat bezoek aan de minderjarige lastig wordt vanwege het feit dat de minderjarige geografisch gezien ver weg van beide ouders is geplaatst. Voorts merkt de moeder op dat het vertrouwen in de hulpverlening afneemt nu er in korte tijd een derde voogd is aangesteld.
6. Ter terechtzitting van het hof heeft de minderjarige gesteld het eens te zijn met zijn vader. De minderjarige erkent dat hij problemen heeft maar is net als zijn vader de mening toegedaan dat problemen er zijn om opgelost te worden en dat hulpverlening vanuit de thuissituatie ingezet kan worden. Hij heeft een eigen psycholoog en dokter en kan met zijn problemen bij kennissen terecht. Hij wil weer snel deel uitmaken van zijn sociale omgeving. De minderjarige mist zijn vriend(inn)en en mist school. De minderjarige heeft erkend dat hij tijdens zijn verblijf in [locatie] berichten via Messenger heeft verstuurd. Hij vindt dat hij een tweede kans verdient.
Ontvankelijkheid
7. Het hof acht de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Het hof overweegt daartoe dat de vader in eerste aanleg als belanghebbende is aangemerkt en de minderjarige tot aan de uithuisplaatsing in de accommodatie van gesloten jeugdhulp een gezinsleven met zijn vader heeft gehad.
Inhoudelijke beoordeling
8. Aangezien het een machtiging tot gesloten plaatsing betreft is – anders dan waar de advocaat van de vader van uitgaat - artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet van toepassing.
Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat jeugdhulp op dit moment nog noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei-of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de minderjarige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan deze hulpverlening onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Er is naar het oordeel van het hof sprake van forse problematiek (persoonlijkheidsproblematiek, het niet begrensd worden door vader, kwetsbaarheid in contact met oudere mannen, het vele spijbelen van school en agressieve uitspraken), welke problematiek door de vader en de minderjarige wordt gebagatelliseerd. Vast staat dat de minderjarige zelf heeft gezegd dat hij zich aan de hulpverlening zal onttrekken. Bovendien heeft hij erkend dat hij ook in [locatie] seksuele toenadering met een oudere man heeft gezocht. Aangezien de minderjarige in het verleden daadwerkelijk seksueel contact heeft gehad met oudere en voor hem onbekende mannen en één van die contacten naar eigen zeggen heeft geleid tot een verkrachting, is het hof van oordeel dat de minderjarige zichzelf daarmee in gevaar brengt. Door de gecertificeerde instelling is toegelicht dat er geen alternatieven voorhanden zijn om de minderjarige dichter bij huis te plaatsen en dat de hulpverlening in [locatie] het best aansluit bij de minderjarige. Dit lijkt te worden bevestigd, nu de minderjarige vooruitgang boekt in [locatie] . Het hof benadrukt dat, indien de minderjarige thans mee blijft werken, snel een aanvang kan worden gemaakt met het traject dat de gecertificeerde instelling voor ogen heeft.
Het hof passeert de stelling van de minderjarige dat de uithuisplaatsing in een voorziening van gesloten jeugdhulp in strijd is met de artikelen 8 EVRM en 9 IVRK, nu deze inbreuk wordt gerechtvaardigd door de met de maatregel beoogde noodzakelijke bescherming van de belangen van de minderjarige.
9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en S. Sierksma, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2016.
[tekst]
[tekst]

[tekst]

[tekst]

[tekst]

[tekst]