ECLI:NL:GHDHA:2016:2571
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkrachtbeginsel
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster en incidenteel verweerster, had een uitkering op grond van de Participatiewet en verzocht om een kinderalimentatie van € 25,- per maand per kind. De man, verweerder en incidenteel verzoeker, stelde dat de vrouw sinds december 2014 niets had bijgedragen in de kosten van de kinderen, die bij hem verbleven. Het hof oordeelde dat de vrouw geen draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, omdat zij afhankelijk was van haar uitkering. Het hof verwees naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:397 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon. De rechtbank had eerder de bestreden beschikking gegeven, waarin het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man was bepaald. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de man tot het vaststellen van kinderalimentatie af, omdat de vrouw niet in staat was bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De beslissing werd genomen na een eerdere tussenbeschikking van 6 juli 2016, waarin het hof had besloten om de behandeling van de zaak aan te houden voor een psychologisch onderzoek van de vrouw. De uitspraak werd gedaan op 31 augustus 2016.