ECLI:NL:GHDHA:2016:2643

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
200.188.855/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag over minderjarige; verzoek van de moeder tot afwijzing van de maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2000. De moeder had eerder het eenhoofdig gezag over de minderjarige, die sinds 21 juli 2005 onder toezicht was gesteld en sinds 4 november 2005 uit huis geplaatst was. De rechtbank had op 14 januari 2016 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met het verzoek om het gezag te behouden en de beslissing van de rechtbank te vernietigen.

Tijdens de zittingen heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, betoogd dat de minderjarige de wens heeft om weer bij haar te wonen en dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de minderjarige als het gezag nog enige tijd bij haar blijft. De raad voor de kinderbescherming heeft zich verzet tegen dit verzoek en pleit voor continuïteit in de zorg van de minderjarige in het pleeggezin, waar zij zich veilig en geborgen voelt. De gecertificeerde instelling steunt dit standpunt en benadrukt dat de minderjarige goed functioneert in het pleeggezin.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om in het pleeggezin te blijven wonen tot haar meerderjarigheid. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige, die momenteel in een stabiele omgeving verblijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2016
Zaaknummer : 200.188.855/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-1635
Zaaknummer rechtbank : C/10/478378
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
- [woonplaats] en [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 6 april 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 januari 2016 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 4 mei 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 27 mei 2016 mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. H.G.A.M. Halfers, kantoorgenoot van mr. Nasrullah;
- mevrouw L. van der Veen namens de raad.
De gecertificeerde instelling en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
Op 29 juni 2016 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Halfers;
- mevrouw [naam 1] namens de raad;
- mevrouw [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [naam 3] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), beëindigd en is de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder had het eenhoofdig gezag over de minderjarige;
- de minderjarige is sinds 21 juli 2005 onder toezicht gesteld;
- de minderjarige is sinds 4 november 2005 uit huis geplaatst met een machtiging van de kinderrechter en verblijft sinds 2 juli 2010 in het huidige perspectief biedend pleeggezin.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk acht en (naar het hof begrijpt) de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert het volgende aan. De rechtbank legt de nadruk op een aanvaardbare termijn waarbinnen de minderjarige duidelijkheid dient te hebben over het verblijf in het pleeggezin, maar de minderjarige heeft herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij weer bij de moeder en haar broertje, [naam 4] , wil wonen. De aanvaardbare termijn ziet volgens de moeder eigenlijk op een periode van twee jaar nu de minderjarige inmiddels zestien jaar is geworden. De minderjarige zal nog maar voor een korte periode in het pleeggezin verblijven vanwege haar op handen zijnde meerderjarigheid. Zij zal na haar achttiende verjaardag naar verwachting weer bij de moeder gaan wonen. Het heeft geen negatieve gevolgen voor de minderjarige als de moeder nog gedurende twee jaar het gezag heeft over de minderjarige. De minderjarige heeft geen behoefte aan de duidelijkheid en zekerheid die de rechtbank met de gezagsbeëindigende maatregel beoogt te geven. Het is niet duidelijk of de moeder binnen een aanvaardbare termijn weer voor de minderjarige kan zorgen, omdat dit nooit is onderzocht. De moeder stelt dat de mogelijkheid van thuisplaatsing zeker moet worden onderzocht nu de minderjarige de wens heeft weer bij de moeder te wonen, de minderjarige regelmatig bij de moeder logeert en het contact tussen de moeder en de minderjarige goed is. Een onderzoek zal geen onrust bij de minderjarige teweegbrengen.
5. De raad is van mening dat het in het belang van de minderjarige is om tot haar meerderjarigheid bij het pleeggezin te blijven. De minderjarige krijgt hier de structuur en begrenzing die zij nodig heeft. Zij is bovendien gehecht aan het pleeggezin en voelt zich er veilig. Beëindiging van het gezag schept duidelijkheid voor de minderjarige en volgens de raad heeft de minderjarige daar behoefte aan gelet ook op het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. Daarbij wordt betwijfeld of de moeder de zorg voor de minderjarige en [naam 4] tegelijk aan kan. Het contact tussen de moeder en de minderjarige, waarbij de minderjarige de moeder bezoekt en soms bij haar overnacht, moet worden behouden.
6. De gecertificeerde instelling stelt zich op het volgende standpunt. Het gaat goed met de minderjarige. Zij is op haar plek in het pleeggezin en heeft recent haar diploma gehaald. De band met de moeder is goed en zij gaat deze zomer vier weken met de moeder naar [a-land] . Thuisplaatsing bij de moeder acht de gecertificeerde instelling niet in het belang van de minderjarige. De moeder redt het net met de zorg voor [naam 4] en ontbeert de opvoedvaardigheden die nodig zijn voor de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige dat er rust en duidelijk komt. De minderjarige wisselt veel van gedachten of zij op haar 18de bij de moeder, dan wel zelfstandig gaat wonen. De gecertificeerde instelling wenst de minderjarige daarbij te begeleiden, zodat zij de juiste keuzes kan maken.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het goed gaat met de minderjarige en dat het van belang is dat zij in het pleeggezin blijft wonen. Zij woont al vijf jaar bij de pleegouders, is daar gehecht en krijgt de opvoeding, structuur en aandacht die zij nodig heeft. Voorts heeft zij een goede band met de moeder, gaat bij haar logeren en heeft de wens geuit wellicht op haar 18de weer bij de moeder te gaan wonen. Naar het oordeel van het hof is het noodzakelijk voor de voortzetting van de gezonde en evenwichtige ontwikkeling van de minderjarige dat er een einde komt aan het loyaliteitsconflict waarvan onweersproken is dat de minderjarige daar thans in zit. Er dient dan ook duidelijkheid te komen over haar verblijfplaats in het pleeggezin tot haar meerderjarigheid en de minderjarige dient niet belast te worden met keuzes daaromtrent. Ter zitting is gebleken dat de moeder zeer veel waarde hecht aan het gezag over de minderjarige en bereid is om, ter behoud daarvan, de minderjarige in het pleeggezin te laten wonen. De moeder heeft ter zitting haar onvoorwaardelijke toestemming verleend aan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige en verklaard af te zien van verdere procedures daartegen. Ook de minderjarige, thans 16 ½ jaar oud, heeft te kennen gegeven het van belang te achten dat de moeder belast blijft met het gezag over haar. Vast staat voorts dat de moeder en de pleegouders een positieve relatie hebben en goed samenwerken. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de raad eerder in 2009 na afronding van een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel geen verzoek heeft ingediend tot ontheffing van de moeder uit het gezag, alsmede dat de raad, na de afwijzing door de rechtbank op 29 december 2010 van een dergelijk op aandringen van de gecertificeerde instelling door de officier van justitie ingediend verzoek, al die jaren klaarblijkelijk geen aanleiding heeft gezien voor het indienen van een hernieuwd verzoek. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof in dit specifieke geval de maatregel van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing gezien vanuit het perspectief van de minderjarige de meest passende. Het hof zal het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige alsnog afwijzen.
8. Het hof ziet geen aanleiding om de raad in de kosten van de procedure te veroordelen en zal dit verzoek van de moeder afwijzen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, J.A. van Kempen en I. Jansen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2016.