ECLI:NL:GHDHA:2016:2643
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ouderlijk gezag over minderjarige; verzoek van de moeder tot afwijzing van de maatregel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2000. De moeder had eerder het eenhoofdig gezag over de minderjarige, die sinds 21 juli 2005 onder toezicht was gesteld en sinds 4 november 2005 uit huis geplaatst was. De rechtbank had op 14 januari 2016 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met het verzoek om het gezag te behouden en de beslissing van de rechtbank te vernietigen.
Tijdens de zittingen heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, betoogd dat de minderjarige de wens heeft om weer bij haar te wonen en dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de minderjarige als het gezag nog enige tijd bij haar blijft. De raad voor de kinderbescherming heeft zich verzet tegen dit verzoek en pleit voor continuïteit in de zorg van de minderjarige in het pleeggezin, waar zij zich veilig en geborgen voelt. De gecertificeerde instelling steunt dit standpunt en benadrukt dat de minderjarige goed functioneert in het pleeggezin.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om in het pleeggezin te blijven wonen tot haar meerderjarigheid. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige, die momenteel in een stabiele omgeving verblijft.