ECLI:NL:GHDHA:2016:3319

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
200.187.607/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen naar Denemarken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar Denemarken. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, die haar verzoek om toestemming voor de verhuizing had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak tot verhuizing niet voldoende was aangetoond. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar persoonlijke ontwikkeling en de toekomst van de kinderen, maar het hof oordeelde dat zij deze noodzaak onvoldoende had onderbouwd. De vader van de kinderen verzet zich tegen de verhuizing en benadrukt het belang van frequent contact met de kinderen. Het hof weegt de belangen van beide ouders en de minderjarigen en concludeert dat het belang van de kinderen en de vader bij behoud van contact zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de verhuizing. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 november 2016
Zaaknummer : 200.187.607/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4566
Zaaknummer rechtbank : C/10/452728
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.T. Bol te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
[vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 15 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
18 december 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 22 april 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is van de zijde van de moeder nog ingekomen op 17 maart 2016 een brief van 15 maart 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 15 juli 2016 aan het hof laten weten ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 30 september 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de raad.
De advocaat van zowel de moeder als de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarigen) naar Denemarken te verhuizen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor het verhuizen van de moeder met de minderjarigen naar Denemarken.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidend verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Denemarken te verhuizen, alsnog wordt toegewezen.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder ongegrond te verklaren, af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen
.
4. In de visie van de moeder heeft de rechtbank haar oordeel teveel laten leiden door de negatieve uitlatingen van de moeder over de vader ter zitting in welk kader de rechtbank overweegt: “Daarbij is mede van belang dat de weerzin van de vrouw jegens de man ter zitting duidelijk merkbaar was en dat de vrouw desgevraagd heeft verklaard van de man te walgen”. Zij heeft deze uitlatingen in het Nederlands gedaan, een taal die niet haar moedertaal is, als gevolg waarvan zij niet de juiste nuancering aan haar woorden heeft kunnen aanbrengen. De moeder stelt aan de orde dat door de rechtbank het (afwijkende) advies van de raad volledig ongemotiveerd buiten beschouwing is gelaten. Dit terwijl de raad zich bij zijn interne multidisciplinaire overlegmomenten met name heeft gericht op de situatie die naar de mening van de raad het meest in het belang van de minderjarigen is en naar verwachting de minste spanning en onrust voor hen zal opleveren. In de visie van de raad heeft de moeder haar verhuizing naar Denemarken goed voorbereid, zowel voor wat betreft het overleg met diverse scholen als ook de dagbesteding in Denemarken. De moeder handelt niet uit impulsiviteit of eigenbelang. De raad onderkent dat de moeder - meer dan de vader - het belang van de emotionele betrokkenheid op de minderjarigen inziet. De raad geeft voorts aan dat er geen kindfactoren bij de minderjarigen aanwezig zijn die maken dat zij deze verandering niet zouden aankunnen. Bij het advies neemt de raad tevens mee dat een opgelegd verbod om te verhuizen gevolgen kan hebben voor het welbevinden van de moeder en haar geluk en daardoor ook op de minderjarigen. Volgens de moeder zijn de door de Hoge Raad geformuleerde criteria in een zaak als de onderhavige door de rechtbank verkeerd en onvolledig ingevuld. De moeder wijst erop dat de redenen van de voorgenomen verhuizing velerlei zijn zoals het feit dat het de moeder als alleenstaande ouder moeilijk valt zich verder in haar persoonlijke ontwikkeling te ontplooien, waarbij de kansen heel eenvoudig in Denemarken kunnen worden vergroot, de zorg voor de minderjarigen met haar huidige partner kan worden gedeeld, maar bovenal zijn er in Denemarken goede kansen voor de moeder om haar studie psychologie af te ronden en aldaar inkomsten te genereren. Het netwerk van de moeder is in Nederland veel kleiner dan dat in Denemarken met behulp van het netwerk van haar partner het geval is. De theorie van de rechtbank dat de partner van de moeder in de toekomst in Amsterdam zou kunnen werken is volstrekt ongemotiveerd geponeerd. Het werk van het Deense bedrijf van de nieuwe partner van de moeder, het bedrijf [bedrijf] , in Amsterdam zal stoppen. Nog afgezien van het feit dat de praktijk van het bedrijf zich als zodanig hiervoor niet leent, is de partner van de moeder dyslectisch zodat het vinden van ander werk in een ander land met een onbekende taal voor hem een moeilijk probleem is. De moeder wijst er op dat de minderjarigen erg uitkijken naar de verhuizing en dat de minderjarigen in een - in alle opzichten - betere situatie terecht komen zowel voor wat betreft het milieu en de omgeving waarin ze opgroeien, maar vooral ook voor wat betreft de gezinssamenstelling en de steun die zij daar in kunnen vinden. De moeder is van mening dat zij als verhuizende ouder voldoende alternatieven en maatregelen heeft geboden om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren. Ook de andere criteria van: 1) de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving, 2) de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, 3) de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing, en 4) de extra kosten van de omgang na de verhuizing zijn door de moeder bij haar overwegingen en haar voostellen meer dan voldoende gewaarborgd. Het criterium van ‘de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie in overleg’ is geen onderwerp waar de moeder invloed op kan uitoefenen. De door de rechtbank gesignaleerde vrees van de vader dat de band met de minderjarigen door de verhuizing zou beschadigen, althans niet behouden zou blijven en dat ook het contact met de minderjarigen verloren zal geraken, dekt de lading geenszins.
5. In de visie van de vader blijkt andermaal uit het standpunt van de moeder haar afkeer van de vader, de wijze waarop zij de vader diskwalificeert als ouder, haar eigen handelen gemakshalve negeert om vervolgens met name haar eigen belangen voorop te stellen en deze te presenteren als zijnde het belang van de minderjarigen. In de visie van de vader komt de moeder door het voorstellen van de verschillende zorgregelingen niet tegemoet aan het belang van de minderjarigen en de vader voor wat betreft het kunnen bijdragen aan de opvoeding van de minderjarigen zoals de vader dat graag wenst te doen. De conclusie van de moeder dat de rechtbank alles heeft opgehangen aan het gebruik van het woord “walgen” teneinde het raadsadvies te kunnen negeren en daarmee tot een wankele motivering van haar beslissing is gekomen, is volgens de vader op grond van alle feiten en omstandigheden evident onjuist en veel te kort door de bocht. Volgens de vader blijkt uit de beschikking en de daarin gestelde feiten dat de rechtbank een aantal zaken anders inschat dan de raad en daarmee is ook duidelijk waarom de rechtbank het raadsadvies niet opvolgt. De vader merkt op dat de raad slechts een adviserende functie heeft en het aan de rechtbank is om uiteindelijk een beslissing te nemen en dat het de rechtbank derhalve vrij staat om anders te beslissen dan dat het advies van de raad luidt. Daar komt nog bij dat de vader de nodige kritiek heeft geuit op het raadsrapport en de wijze van totstandkoming daarvan. In het licht van de stelling van de moeder dat zij haar verhuizing goed heeft voorbereid, merkt de vader op dat de communicatie tussen de ouders een punt van aandacht had moeten zijn voor de moeder. Door de vader wordt de goede voorbereiding van de verhuizing betwist. Ook de constatering door de raad dat de moeder meer dan de vader het belang van de emotionele betrokkenheid op de minderjarigen inziet, is een mening die de vader niet deelt. Hij verwijst in dit kader naar wat er in de afgelopen periode is voorgevallen en de wijze waarop de moeder suggereert dat de vader zich ten opzichte van haar en de minderjarigen zou opstellen, hetgeen niet berust op de waarheid. De vader merkt op dat hij te allen tijde bereid is om de zorg over de minderjarigen meer op zich te nemen indien en voor zover dat nodig is voor de persoonlijke ontwikkeling van de moeder in die zin dat ook hier ter lande de zorg meer kan worden gedeeld. Dat de partner van de moeder in Nederland geen mogelijkheden heeft om voor zijn familiebedrijf aan de slag te gaan, wordt door de vader gemotiveerd betwist. De moeder is van mening dat haar voorstellen meer dan voldoende het contact met de andere ouder waarborgen, maar de moeder gaat daarbij volledig voorbij aan de rol die de vader in het leven van de minderjarigen wenst te vervullen alsmede de vrees dat de moeder in het kader van haar verhuizing bereid is om van alles af te spreken, doch op geen enkele wijze in de afgelopen jaren heeft laten zien dat ook daadwerkelijk te wensen en zich daaraan te houden. Immers zijn partijen van uit een situatie van een co-ouderschapsregeling op instigatie van de moeder uiteindelijk op een weekendregeling uitgekomen daar waar de vader gaarne nog een co-ouderschap had gewenst. Voorts heeft de moeder reeds eerder getracht eenhoofdig gezag te krijgen. De vader wijst er op dat de rechtbank het volledige pallet aan criteria heeft kunnen meenemen in de beschikking en wellicht niet alles exact is benoemd doch de weging van al die criteria is wel degelijk terug te vinden in de beschikking en derhalve overweging geweest bij de beslissing. Dat door de rechtbank feiten tussen partijen onjuist zouden zijn geïnterpreteerd blijkt niet en wordt door de moeder ook niet verder onderbouwd.
6. Namens de raad wordt ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De raad handhaaft zijn advies zoals verwoord in het raadsrapport van 29 juni 2015. Desgevraagd wordt door de raad erkend dat de raad bij het opstellen van het rapport een andere invalshoek heeft gehad dan de weging die het hof in de onderhavige zaak in het kader van de verhuiscriteria moet maken, doch gelet op de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de slechte communicatie tussen partijen, blijft de raad bij zijn advies zoals verwoord in het raadsrapport inhoudende dat een verhuizing in het belang van de minderjarigen zal zijn omdat er dan rust ontstaat.
7. Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daaruit mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
8. Zoals hiervoor is overwogen dient het hof overeenkomstig vaste rechtspraak bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
9. Het hof overweegt vervolgens dat duidelijk is dat de moeder en de vader in deze zaak volstrekt tegenstrijdige belangen hebben. Enerzijds heeft de moeder er belang bij om met de minderjarigen naar Denemarken te verhuizen en aldaar (samen met haar nieuwe partner) een nieuw bestaan op te bouwen, haar wens om te verhuizen is begrijpelijk. Anderzijds heeft de vader er belang bij dat tussen hem en de minderjarigen regelmatig contact is en behouden blijft. Ook die wens is begrijpelijk.
10. Bij afweging van alle belangen is het hof van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming kan worden verleend om met de minderjarigen naar Denemarken te verhuizen. Het hof overweegt daartoe dat de moeder met name de noodzaak van de verhuizing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De moeder heeft aangevoerd dat zij in Denemarken inmiddels een masterstudie volgt, weliswaar op afstand, en dat het in haar belang is deze studie af te ronden ter plaatse, naast haar maatschappelijke vooruitzichten aldaar nadien en de liefdesrelatie die zij daarginds met haar partner heeft. Het is het hof na bevraging ter zitting in hoger beroep gebleken dat in de visie van de moeder het niet mogelijk is een vergelijkbare masteropleiding in Nederland te volgen, nu dit zou betekenen dat zij de door haar in het kader van de Participatiewet ontvangen uitkering in dat geval zou verliezen. Het is klaarblijkelijk om die reden dat zij haar toevlucht tot de Deense masterstudie heeft genomen, want dan komt de uitkering niet in het gedrang. Anders dan de moeder meent, is het hof van oordeel dat in die gang van zaken op zich geen noodzaak tot verhuizing besloten ligt. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de moeder er duidelijk zelf voor heeft gekozen om een masterstudie in Denemarken – en niet in een ander buitenland - te gaan volgen. Door deze handelswijze van de moeder voldoet zij niet aan de aan de re-integratieplicht voor de (Nederlandse) arbeidsmarkt verbonden voorwaarden aan de door haar ontvangen uitkering. Het is het hof daarnaast ook niet gebleken of en zo ja wat de moeder sedert het uiteengaan van partijen in 2011 aan andere pogingen heeft ondernomen om actief deel te nemen of op termijn te gaan nemen aan het Nederlandse arbeidsproces.
Daarnaast stelt de moeder dat het voor haar partner niet mogelijk is om te verhuizen naar Nederland omdat het voor hem lastig is om in een ander land werk te vinden omdat hij dyslectisch is. Dit laatste is door de moeder - bij gemotiveerde betwisting door de vader - overigens op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof acht de overgelegde verklaring van het familiebedrijf ter zake onvoldoende. Dat de partner van de moeder geen werkzaamheden zou kunnen verrichten voor het familiebedrijf [bedrijf] in de vestiging te Amsterdam, is evenmin onderbouwd. Voor het hof is niet inzichtelijk geworden waarom de partner van de moeder zijn werkzaamheden niet (deels) vanuit Nederland zou kunnen verrichten. Enkele dyslexie acht het hof niet voldoende.
11. De vader wil graag betrokken blijven bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de minderjarigen hebben op grond van de wet ook recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, hetgeen ook in het belang van de minderjarigen is. Het hof begrijpt dat het voor de moeder praktisch is dat zij in Denemarken voor de opvang van de minderjarigen ook een beroep kan doen op de familie van haar nieuwe partner. Het hof acht het echter onwenselijk dat door de verhuizing van de moeder naar Denemarken de afstand tussen de vader en de minderjarigen zodanig wordt vergroot dat aan de verdeling van de zorgtaken zoals die nu is niet langer uitvoering kan worden gegeven. De moeder heeft weliswaar een aantal opties aan de vader voorgelegd, welke opties nog kunnen worden aangepast, aangevuld of gewijzigd waarbij de vader de minderjarigen gedurende de vakanties in ieder geval vaker zou kunnen zien, maar dit zal hoe dan ook leiden tot een vermindering van de contacten tussen de vader en de minderjarigen en de betrokkenheid van de vader bij het dagelijks leven van de minderjarigen bemoeilijken. Gezien de voorgeschiedenis van deze zaak, de vele procedures van partijen, in het bijzonder ook de procedure van de moeder ter verkrijging van het eenhoofdig gezag, acht het hof het voorts zeker niet denkbeeldig dat de rol van de vader in geval van een verhuizing verder wordt geminimaliseerd.
12. Alle omstandigheden en belangen wegende is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen en de vader bij behoud van het frequente contact met elkaar dient te prevaleren boven het belang van de moeder en de minderjarigen bij een verhuizing naar Denemarken, met name gezien het feit dat de moeder de noodzaak van die verhuizing niet dan wel onvoldoende heeft kunnen aantonen. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Denemarken te verhuizen afwijzen.
13. In verband met de bezwaren van de moeder dat de beslissing van de rechtbank niet respondeert met de adviezen uit het op haar verzoek gedane onderzoek van de raad, overweegt het hof als volgt. Het hof heeft kennis genomen van het bedoelde raadsrapport en de daarin verwoorde adviezen. Het hof acht zich dan ook voldoende geïnformeerd om vorenstaande beslissing te nemen doch dat neemt niet weg dat voor dat de afweging die het hof in het kader van een verzoek als het onderhavige heeft moeten maken, een andere invalshoek vereist is dan die door de raad in haar onderzoek is gekozen, zoals ook ter zitting is besproken.
14. Wellicht ten overvloede overweegt het hof nog het navolgende. Gelet op het feit dat de uitkomst van deze procedure naar alle waarschijnlijkheid de spanningen die er bij beide partijen en tussen partijen reeds bestaan (verder) zal verhogen, geeft het hof de raad in overweging het effect van de uitkomst van deze procedure in hoger beroep te monitoren en de ouders waar mogelijk te begeleiden om in het belang van de rust van de minderjarigen uit hun strijd te komen.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en L.N.A. van Veen, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2016.