In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, die sinds 26 februari 2013 onder toezicht staan en sinds 14 maart 2013 uit huis geplaatst zijn. De vader van de minderjarigen heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval om een contra-expertise te gelasten. De gecertificeerde instelling verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft de zaak op 23 december 2015 mondeling behandeld. De vader heeft aangevoerd dat hij en de moeder zich positief hebben ontwikkeld en dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft gedaan om de thuisplaatsing van de minderjarigen te realiseren. De gecertificeerde instelling heeft echter betoogd dat de ouders nog niet in staat zijn om een veilige opvoedsituatie te bieden, mede door hun financiële problemen en een voorgeschiedenis van huiselijk geweld.
Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beperkte contactregeling tussen de minderjarigen en de ouders is onvoldoende om een thuisplaatsing te rechtvaardigen. Daarnaast heeft het hof het verzoek om een contra-expertise afgewezen, omdat dit geen verandering zou brengen in de huidige situatie. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige, terwijl de beschikking voor het overige is bekrachtigd.