ECLI:NL:GHDHA:2016:380

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
200.168.107/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding door politie op basis van anonieme melding

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de aanhouding van [appellant] door een arrestatieteam van de Politie, die op 22 maart 2011 plaatsvond op basis van een anonieme melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA). De melding suggereerde dat [appellant] betrokken was bij radicalisering en mogelijk een aanslag op Geert Wilders zou voorbereiden. Na de aanhouding vond er een doorzoeking plaats van zijn woning, maar er werd niets relevants in beslag genomen. [appellant] werd op 23 maart 2011 na verhoor vrijgelaten.

[Appellant] vorderde bij de rechtbank dat de Politie onrechtmatig had gehandeld en eiste schadevergoeding. De rechtbank wees de vorderingen aanvankelijk toe, maar na verzet van de Politie werden deze afgewezen. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat deze uitsluitend was gebaseerd op de anonieme melding zonder voldoende onderzoek. Het hof oordeelde dat de MMA-melding onvoldoende basis bood voor een redelijke verdenking en dat de Politie niet had aangetoond dat er adequaat onderzoek was gedaan naar de melding.

Desondanks oordeelde het hof dat de aanhouding niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt, omdat deze was bevolen door een officier van justitie. Het hof bevestigde dat de Politie onder gezag van het openbaar ministerie opereert en dat [appellant] zich in dat geval tot de Staat moest wenden voor eventuele schade. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.168.107/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/452158

Arrest van 23 februari 2016

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. N. Plaisier te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

RECHTSPEROON MET WETTELIJKE TAAK POLITIE,

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Politie,
advocaat: mr. M.A. Bosman te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 8 april 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, tussen partijen gewezen vonnis van 14 januari 2015. Bij memorie van grieven, tevens overlegging procesdossier, tevens akte houdende vermeerdering van eis (met producties) heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door de Politie bij memorie van antwoord zijn bestreden. Daarna heeft [appellant] een akte indiening producties (met producties) genomen, waarop de Politie bij antwoordakte heeft gereageerd. Ten slotte zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
Een arrestatieteam van de Politie heeft, krachtens mondeling gegeven bevel van een officier van justitie, op 22 maart 2011 [appellant] buiten heterdaad aangehouden op de openbare weg voor zijn woning, gelegen [adres]. De aanhouding vond plaats naar aanleiding van een op 21 maart 2011 ingekomen melding op meld misdaad anoniem (verder: MMA-melding). Na de aanhouding hebben doorzoekingen plaats gevonden van zijn huidige en toekomstige woning. Daarbij is niets ter zake dienends in beslag genomen. Het onderzoek van de onder [appellant] in beslag genomen communicatieapparatuur en computer heeft evenmin iets relevants opgeleverd. [appellant] is op 23 maart 2011 na verhoor vrijgelaten.
1.2
De MMA-melding luidde, voor zover van belang, als volgt.
“(…) Criminaliteitsklasse: radicalisering, voorbereiden van terreuraanslagen(…) Aanleiding melding: niet bekend / niet aangegevenMelder heeft: reden van wetenschap niet genoemd(…) Melding:Radicalisering en mogelijke aanslag op Geert Wilders. [appellant] ([nationaliteit]) een man van ca 28 jaar, hoogopgeleid aan hogeschool rechten in Rotterdam, is zorgwekkend geradicaliseerd. Uiterlijk is de man niet veranderd, maar hij is op grond van politieke en islamitische ideologieën fundamentalist geworden en maakt deel uit van een groep met gelijke denkbeelden. De leider van deze groep is een man van Marokkaanse afkomst van ca. 40 jaar oud. Via de groepering waar [appellant] toe behoort, is hij in het bezit gekomen van een of meerdere wapens. Mogelijk gaat het om een snipergeweer of anderszins een wapen voor grotere afstand. Met dit wapen wil de groepering een aanslag plegen op de heer Geert Wilders, partijleider van de PVV. [appellant] is woonachtig in [adres] (huisnummer onbekend). Zijn oudere broer is eveneens woonachtig in Nederland en zichtbaar orthodox Moslim. De radicalisering van [appellant] is mogelijk mede ontstaan door het feit dat zijn voornaam hem in de weg staat bij het vinden van een baan op niveau.”
2. [appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd dat deze voor recht zal verklaren dat de Politie onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hem als gevolg daarvan geleden schade, alsmede de Politie zal veroordelen hem € 104.689,98, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding te betalen, met rente en proceskosten. [appellant] heeft daartoe gesteld dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld door hem slechts op grond van bedoelde anonieme melding, na onvoldoende onderzoek daarnaar en zonder waarschuwing vooraf, voor iedereen zichtbaar bij zijn woning aan te houden en door bij die aanhouding disproportioneel geweld te gebruiken.
3. De rechtbank heeft de vorderingen bij verstek toegewezen, maar heeft, na verzet van de Politie daartegen, de vorderingen alsnog afgewezen.
4. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen in zoverre vermeerderd, dat hij thans een schadevergoeding van € 113.895,- vordert.
5. Met zijn
eerste griefkeert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aanhouding niet als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Hij brengt naar voren dat hij slechts op grond van de anonieme melding is aangehouden en dat niet blijkt dat de Politie de anonieme melding heeft onderzocht en gecontroleerd. Hij stelt dat bij aanhouding op grond van een niet gecontroleerde anonieme melding geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. De
tweede griefvalt het oordeel van de rechtbank aan dat bij de aanhouding geen sprake is geweest van buitensporig geweld. [appellant] betoogt dat hij van achteren door twee leden van het arrestatieteam is aangevallen en op de grond gegooid en dat hij daarbij een harde klap op zijn hoofd heeft gehad, dat hij daarna lange tijd heeft gekampt met ernstige hoofdpijnklachten, dat hij diverse bulten, schrammen en kneuzingen heeft opgelopen en dat zijn kleding door de aanhouding beschadigd is. Hij acht de wijze van aanhouding daarom onrechtmatig. De
derde griefricht zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige aanhouding en zijn psychisch letsel onvoldoende is onderbouwd. [appellant] beroept zich in dit verband op een aantal verklaringen van geneeskundigen, docenten en persoonlijke relaties, die hij heeft overgelegd.
6. Hoewel op zich een MMA-melding onder omstandigheden voldoende kan zijn voor het ontstaan van een redelijke vermoeden dat de persoon op wie de melding betrekking heeft, een strafbaar feit heeft begaan of voornemens is dat te plegen, is dat naar het oordeel van het hof in deze zaak niet het geval. Blijkens de MMA-melding heeft de melder zijn reden van wetenschap niet genoemd. Uitlatingen dan wel beschreven gedragingen van [appellant] waaruit zijn radicalisering kan blijken, ontbreken, indicaties op grond waarvan de beweerde groep zou kunnen worden geïdentificeerd, ontbreken eveneens; evenmin is iets gemeld waaruit de urgentie van de zaak kan worden afgeleid. Die urgentie was kennelijk zo beperkt dat pas een dag later tot aanhouding is overgegaan. Niet valt dan ook in te zien waarom niet eerst nader onderzoek kon worden gedaan teneinde de betrouwbaarheid van de melding te toetsen. Uit het als productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde strafdossier blijkt niet van enig onderzoek voordat tot aanhouding van [appellant] is overgegaan. De Politie heeft bij memorie van antwoord nog wel betoogd dat onderzoek is gedaan naar de opleiding van [appellant], zijn uiterlijk, zijn woonplaats en zijn familieomstandigheden, maar niet is gesteld of gebleken dat dat onderzoek iets heeft opgeleverd ter onderbouwing van hetgeen in de MMA-melding ter zake van mogelijke strafbare feiten gemeld is. De eerste grief is in zoverre gegrond.
7. De grief kan evenwel niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Zoals zijdens de Politie naar voren is gebracht, is de aanhouding van [appellant] bevolen door een officier van justitie. De Politie is bij de opsporing van strafbare feiten onderworpen aan het gezag van het openbaar ministerie en zij dient de aan haar door de officier van justitie gegeven bevelen uit te voeren. Voor zover sprake is van een onvoldoende onderbouwd bevel tot aanhouding, kan [appellant] de Politie daarvoor niet aanspreken, maar dient hij zich tot de Staat te wenden.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat bij de aanhouding van [appellant] geen sprake is geweest van buitensporig geweld. De Politie mocht en moest er bij aanhouding op grond van de MMA-melding rekening mee houden dat [appellant] mogelijk een vuurwapen bij zich droeg. Daarom was een onverhoedse aanhouding door een arrestatieteam, waarbij [appellant] direct tegen de grond werd gewerkt, niet disproportioneel. Op deze wijze werd namelijk zo goed mogelijk voorkomen dat [appellant] van dat (vermeende) vuurwapen gebruik zou maken. [appellant] heeft weliswaar nog naar voren gebracht dat het arrestatieteam hem bij zijn aanhouding een harde klap op zijn hoofd heeft gegeven, maar dat is door de Politie betwist en [appellant] heeft ervan afgezien om bewijs bij te brengen dat steun zou geven aan zijn eigen verklaring dat hij zo’n klap heeft gekregen; evenmin is zijn algemene bewijsaanbod in hoger beroep gericht op het bijbrengen van bewijs op dit punt. De tweede grief leidt dus evenmin tot resultaat.
9. Omdat niet is komen vast te staan dat de Politie jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, heeft [appellant] bij behandeling van zijn derde grief geen belang. Die grief moet het lot van de eerdere grieven delen.
10. Aangezien de grieven niet tot resultaat leiden, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders gevorderde afwijzen. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Politie.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2015;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Politie tot op heden vastgesteld op € 5.160,- aan griffierecht en € 3.948,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, E.M. Dousma-Valk en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.