ECLI:NL:GHDHA:2016:3990

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
22-004558-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van mensenhandel in verschillende vormen ten opzichte van een benadeelde partij. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Echter, het hof heeft na het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in de overige bewijsmiddelen. De aangeefster had verklaard dat zij door de verdachte en zijn medeverdachte werd uitgebuit, maar het hof oordeelde dat haar verklaringen op essentiële onderdelen niet eensluidend waren en in sommige gevallen zelfs tegenstrijdig. Bovendien waren de verklaringen van getuigen onvoldoende concreet om de beschuldigingen te ondersteunen. Het hof concludeerde dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde vormen van mensenhandel, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004558-15
Parketnummer: 09-767014-15
Datum uitspraak: 23 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1991 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 januari 2014, te Den Haag en/of Scheveningen en/of Amstelveen en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [benadeelde partij], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding danwel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 1)
en/of
- die [benadeelde partij] heeft/hebben mede genomen en/of heeft/hebben aangeworven met het oogmerk om die [benadeelde partij] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3) en/of
- die [benadeelde partij], (telkens) (met één of meer van de onder de in lid 1 sub 1 omschreven middelen dan wel onder één of meer van de in dat sub 1 omschreven omstandigheden) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen/
prostitutiewerkzaamheden en/of enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen/prostitutiewerkzaamheden, (sub 4)
en/of
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 6)
en/of
- die [benadeelde partij] (met één of meer van de onder de in lid 1 sub 1 omschreven middelen dan wel onder één of meer van de in dat sub 1 omschreven omstandigheden) heeft gedwongen dan wel bewogen hem/haar, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen/prostitutiewerkzaamheden met en/of voor een derde,
immers heeft/hebben verdachte(n):
- die [benadeelde partij] als prostituee laten werken en/of
- die [benadeelde partij] naar klanten gebracht en/of bij klanten opgehaald en/of
- die [benadeelde partij] gecontroleerd en/of laten controleren en/of
- die [benadeelde partij] gedwongen, althans bewogen om (een groot gedeelte) van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem/haar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij/zij het door haar in de prostitutie verdiende geld voor haar op een (spaar)rekening zou zetten en/of zouden sparen en/of bewarten en/of
- de bankpas van de bankrekening van die [benadeelde partij] in bewaring gehouden en/of
- die [benadeelde partij] gehuisvest en/of
- die [benadeelde partij] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [benadeelde partij] bedreigd en/of onder druk gezet door te zeggen dat zij zonder kleren op straat gegooid zou worden als zij niet zou blijven werken en/of dat hij/zij haar leven kapot zou maken en/of dat hij/zij haar uit de auto zou gooien en/of dat hij/zij haar van het balkon zou gooien en/of dat hij/zij haar ouders zou pakken als hij/zij haar niet kon pakken en/of dat hij/zij wist waar haar ouders woonden en/of
- die [benadeelde partij] geslagen en/of aan de haren getrokken en/of door de woning gegooid en/of
- die [benadeelde partij] (meermalen) meegenomen naar Antwerpen (België) teneinde daar in de raamprostitutie te werken en/of
- voor die [benadeelde partij] (een) werkkamer(s) geregeld en/of
- geld aan die [benadeelde partij] gegeven om (een) werkkamer(s) te betalen en/of
- die [benadeelde partij] laten werken terwijl zij ziek was en/of
- ( naakt en/of sexy) foto's van die [benadeelde partij] op een of meer seksite’s gezet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan mensenhandel in verschillende vormen ten opzichte van aangeefster [benadeelde partij] (artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht).
De verdachte heeft ten overstaan van de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten. Namens de niet verschenen verdachte heeft zijn raadsman in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Het hof heeft acht geslagen op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, alsmede op de stukken in het procesdossier, en overweegt met betrekking tot de aan de verdachte verweten gedragingen het volgende.
Het hof stelt voorop dat de verklaringen van de aangeefster welke zij heeft afgelegd tegenover de politie met de nodige behoedzaamheid zijn gewogen, nu deze op essentiële onderdelen niet eensluidend en in sommige gevallen zelfs innerlijk tegenstrijdig zijn.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt – in de kern - dat de aangeefster, nadat zij door haar ouders het huis was uitgezet, vrijwillig heeft besloten om in de prostitutie te gaan werken, omdat zij geld nodig had. Verder volgt uit haar verklaring dat zij al haar middels de prostitutie verkregen verdiensten afstond aan de medeverdachte [medeverdachte]. Volgens de aangeefster gaf de medeverdachte het geld vervolgens weer door aan haar partner, de verdachte, die de helft van het door de aangeefster verdiende geld voor haar zou sparen. De aangeefster heeft het gespaarde geld echter nooit teruggezien. Aangeefster heeft aangegeven soms op te willen houden met haar prostitutiewerkzaamheden maar dat de medeverdachte dan op haar in ging praten om haar te overtuigen dat niet te doen en dat de verdachte haar heeft bedreigd met geweld jegens haar en haar ouders als zij ermee zou stoppen. Op enig moment is de aangeefster volgens eigen zeggen ook weer vrijwillig uit de prostitutie gestapt, toen ze een vriend kreeg.
Naast de voor de verdachte belastende verklaring van de aangeefster bevat het procesdossier een tweetal verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die in de richting van mogelijke uitbuiting door de verdachte en zijn medeverdachte zouden kunnen wijzen.
[getuige 1] heeft ten overstaan van de politie - in een telefonisch gesprek, waarvan door de politie een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt - verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode als prostituee heeft gewerkt in de Doubletstraat in Den Haag. Zij werkte direct naast het raam van de aangeefster. Zij heeft daarbij aangegeven dat de aangeefster door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] werd “uitgebuit”.
Het hof stelt vast dat [getuige 1] de wijze waarop de aangeefster zou worden uitgebuit in geen enkele zin nader heeft onderbouwd of gespecificeerd. In een later verhoor dat is neergelegd in een proces-verbaal – klaarblijkelijk een van bevindingen, waardoor ook hier de nodige behoedzaamheid gepast is bij het bezigen van deze verklaring tot het bewijs omdat gedetailleerde informatie bij de overdracht van die informatie van de getuige op de verbalisant onjuist kan zijn begrepen of (deels) achterwege kan zijn gelaten - heeft zij verklaard dat aangeefster dagelijks slechts 20 euro van hen ontving en dat de verdachte en de medeverdachte geld voor haar zouden sparen. De politie heeft nagelaten in dat of enig nader verhoor nadere vragen over te stellen, evenals over het eerdere telefonische gesprek ter eventuele concretisering en verificatie van de gestelde uitbuiting. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [getuige 1] daardoor weliswaar in algemene zin geëigend om tot het bewijs te worden gebezigd, maar onvoldoende concreet om de verklaring van de aangeefster te kunnen ondersteunen.
[getuige 2] heeft op 27 maart 2015 ten overstaan van de politie verklaard dat de aangeefster, in de maanden september en oktober 2013, altijd volgeboekt was, genoeg geld verdiende, maar toch nooit geld had. Daarnaast heeft zij verklaard dat de aangeefster door de man en vrouw bij wie zij inwoonde werd onderdrukt. [getuige 2] heeft verklaard deze mensen echter zelf nooit te hebben gezien.
Het hof stelt vast dat [getuige 2] kennelijk niet geheel uit eigen waarneming heeft verklaard, maar deels de auditu. Voorts concretiseert ook [getuige 2] niet waaruit die onderdrukking van de aangeefster zou hebben bestaan. Haar verklaring kan naar het oordeel van het hof derhalve evenmin – anders dan als algemene onderbouwing – dienen ter concrete ondersteuning van de voor de verdachte belastende aangifte van [benadeelde partij]. Dat zij volgens de getuige nooit geld had – het hof begrijpt: op de momenten dat zij aan het werk was – acht het hof een aanwijzing voor mogelijke uitbuiting in financiële zin, maar niet meer dan dat. Voor dit oordeel wijst het hof tevens op het volgende.
Het dossier bevat de gegevens met betrekking tot de bankrekeningen van de verdachte en zijn medeverdachte. Deze gegevens zijn naar het oordeel van het hof in bewijsrechtelijke zin ontlastend van aard. Het hof heeft namelijk geconstateerd dat zowel de verdachte als de medeverdachte in de ten laste gelegde periode volgens deze gegevens geen hoge inkomsten hebben genoten; er waren zelfs schulden. Ook anderszins is er geen enkele aanwijzing in het dossier dat kan duiden op opmerkelijk spendeergedrag of een luxe levensstijl van de kant van de verdachte en de medeverdachte.
Dit laatste geldt eveneens voor de in het dossier opgenomen tapgesprekken, nu daaruit evenmin kan volgen dat de aangeefster op enigerlei wijze werd gedwongen tot de afgifte van de door haar middels de prostitutie verdiende gelden.
Het hof stelt – alles afwegende – vast dat de verklaring van de aangeefster dat zij de door haar verdiende inkomsten uit de prostitutie diende af te staan aan de verdachte en zijn medeverdachte onvoldoende steun vindt in het onderhavige procesdossier vervatte bewijsmiddelen.
Het hof is dan ook van oordeel dat - gelet op het bovenstaande - niet wettig en overtuigend de aan de verdachte tenlastegelegde vormen van mensenhandel kunnen worden bewezen nu voor de verklaringen van de aangeefster onvoldoende (concrete) steun in de overige bewijsmiddelen aanwezig is. Nog daargelaten dat het dossier in het bijzonder is toegespitst op de financiële uitbuitingsvorm, acht het hof ook onvoldoende bewijs voorhanden voor de wettelijke uitbuitingsmiddelen en gedragingen zoals die zijn tenlastegelegd met het oog op het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 4, sub 6 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan de advocaat-generaal die van mening is dat de verklaringen van aangeefster “nèt voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal”, acht het hof op grond van zijn hiervoor aangegeven overwegingen en met de rechtbank een integrale vrijspraak op zijn plaats.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 28.477,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 28.477,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2016.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.