ECLI:NL:GHDHA:2016:4297

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.181.091/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gebieds- en contactverbod in familierechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had de man verboden om zich gedurende twee jaar te bevinden in de gemeente waar de vrouw woont en had hem ook verboden om contact te zoeken met de vrouw en haar minderjarige kinderen, alsook met de familie van de vrouw, op straffe van een dwangsom. De man is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij hij primair vorderde dat de vrouw niet-ontvankelijk zou worden verklaard in haar vorderingen, subsidiair dat de duur van het verbod zou worden beperkt en de dwangsom zou worden verlaagd. De vrouw heeft de beslissing van de voorzieningenrechter verdedigd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis overgenomen en heeft overwogen dat er voldoende redenen zijn voor het opleggen van een gebieds- en contactverbod. De man heeft in het verleden herhaaldelijk contact gezocht met de vrouw en haar kinderen, wat heeft geleid tot angst bij de vrouw en de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft beslist en dat de man een reële dreiging vormt voor de vrouw en haar kinderen. Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd, met name ten aanzien van het contactverbod jegens de familie van de vrouw, en heeft de dwangsom verlaagd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.181.091/01
Zaak/rolnummer rechtbank : C/10/486703 / KG ZA 15-1128

arrest d.d. 20 december 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. M. Rotgans, thans mr. M.T. Wernsen te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. A.K. Ramdas, thans mr. J.T. van Loenen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 24 november 2015 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 28 oktober 2015 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis onder 1 heeft vermeld.
Ter rolzitting van 12 januari 2016 heeft de man een memorie van grieven ingediend.
Ter rolzitting van 22 maart 2016 heeft de vrouw een memorie van antwoord ingediend en daarbij vier producties overgelegd.
De man heeft onder overlegging van zijn procesdossier pleidooi gevraagd.
De vrouw heeft bij brief van 20 oktober 2016, ingekomen op 21 oktober 2016, nadere stukken overgelegd.
De van de zijde van de man op 1 november 2016 ingekomen stukken zijn - na bezwaar van de zijde van de vrouw - buiten beschouwing gelaten, nu deze stukken niet binnen de 14 dagen-termijn, als bedoeld in artikel 2.15 van het toepasselijke procesreglement, zijn ingekomen.
Ter terechtzitting van 4 november 2016 hebben partijen hun zaak bepleit. Verschenen zijn de man met zijn advocaat en de advocaat van de vrouw. De advocaat van de man heeft pleitnotities overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben ermee ingestemd dat arrest wordt gewezen op het procesdossier van de man.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat in het hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de man verboden gedurende twee jaar na betekening van het vonnis zich te bevinden in de gemeente [plaatsnaam] , alwaar de vrouw woonachtig is, en is het de man voorts verboden op alle mogelijke manieren contact te zoeken met de vrouw en de minderjarige kinderen, alsook met de familie van de vrouw, waaronder het met behulp / via derden contact zoeken met de vrouw en de minderjarige kinderen alsook met de familie van de vrouw, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per - gehele of gedeeltelijke - overtreding van voormelde verboden, tot een maximum van € 10.000,--. Daarnaast is de vrouw gemachtigd om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3. De man vordert in hoger beroep dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen. Voorts vordert de man (naar het hof begrijpt) primair de vrouw in haar vorderingen (in eerste aanleg) niet-ontvankelijk te verklaren althans haar deze vorderingen te ontzeggen, subsidiair voor het geval het hof een gebieds- en contactverbod toewijst de duur daarvan te beperken tot zes maanden na dit arrest en de dwangsom te beperken tot € 250,- per overtreding met een maximum van € 5.000,- en meer subsidiair in goede justitie een andere voorziening te treffen. Tot slot vordert de man de kosten van beide instanties tussen beide partijen te compenseren.
4. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
5. In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
- Partijen hebben met elkaar een samenlevingsrelatie gehad, die in 2010 is geëindigd.
Zij hebben samen vier kinderen, die thans nog minderjarig zijn.
- Bij beschikking van 4 juli 2012 is de man de uitoefening van het recht op een verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor een periode van een jaar ontzegd en is zijn verzoek om een informatieregeling vast te stellen afgewezen. Deze beschikking is in hoger beroep bekrachtigd. - Bij beschikking van 29 maart 2013 is het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en is de vrouw bekleed met het eenhoofdig gezag.
- Bij beschikking van 25 maart 2014 is het de man voor onbepaalde tijd verboden contact te hebben met de kinderen en is voorts bepaald dat de vrouw aan de man voor onbepaalde tijd geen informatie betreffende de kinderen hoeft te verschaffen. Deze beschikking is op 14 september 2016, na een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming, bekrachtigd.
- Sinds 23 november 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld.
6. De man stelt in de grieven I en II dat geen rechtvaardiging bestaat voor een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod rust op het standpunt van de vrouw dat de man haar en de kinderen in de periode 2001 tot 2010 zou hebben mishandeld. Hiervoor is de man echter nimmer onherroepelijk veroordeeld; in hoger beroep is de dagvaarding nietig verklaard vanwege onvoldoende duidelijke grondslag. Ook was de beschikking van 25 maart 2014, waarin de man een contactverbod jegens de kinderen was opgelegd, ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis nog niet in kracht van gewijsde gegaan. De gestelde mishandeling is door de vrouw verder niet onderbouwd. Door de onterechte beschuldiging wordt de man al jaren tegengewerkt in een normaal contact met zijn kinderen. Van een reële bedreiging dat de man de vrouw in de toekomst zou lastig vallen is geen sprake. Volgens de man heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangenomen dat (drie) ansichtkaarten gericht aan de kinderen afkomstig zouden zijn van de man, dat de man uit naam van justitie en de raad voor de kinderbescherming een brief aan de vrouw zou hebben verstuurd en dat hij bij de school van de minderjarigen zou zijn gesignaleerd. De voor een gebiedsverbod vereiste zwaarwegende redenen ontbreken. De man betwist dat de vrouw lijdt aan PTSS klachten, nu deze klachten niet zijn onderbouwd met een deugdelijke verklaring. Verder is het de man volstrekt onduidelijk op welke grond een contactverbod jegens de familie van de vrouw is opgelegd. In grief III klaagt de man over de duur en omvang van het opgelegde gebiedsverbod. Hij wordt hierdoor in te vergaande mate beperkt. Tot slot stelt de man in grief IV dat de hoogte van de dwangsom gelet op zijn financiële omstandigheden - hij ontvangt een bijstandsuitkering - buiten alle proportie is en verzoekt hij de dwangsom te beperken tot € 250,- per overtreding tot een maximum van € 5.000,-.
Ter zitting heeft de man - kort samengevat - gesteld dat de vrouw de hulpverlening met haar beschuldigingen heeft misleid en daarna niet meer terug kon. Verder wijst de man op een brief van Bureau Jeugdzorg van 23 februari 2011 waarin drie klachten van de man, die erop neerkomen dat onvoldoende rekening is gehouden met de man en zijn kant van het verhaal, gegrond zijn verklaard. De kinderen zijn te lang afgezonderd van de man en hebben geen juist beeld meer van hem. De man heeft alleen geprobeerd tot omgang met de kinderen te komen. Uit niets blijkt dat de man in de afgelopen jaren heeft geprobeerd de kinderen onaangekondigd tegen te komen.
7. De vrouw voert aan dat de voorzieningenrechter een juiste beslissing heeft genomen. In 2010 is zij samen met de kinderen gevlucht voor het structurele geweld van de man. De vrouw heeft aangifte gedaan van mishandeling die tot een veroordeling door de rechtbank heeft geleid. Vanaf 2011 tot op heden heeft de man haar en de kinderen lastig gevallen, telkens hun adresgegevens en de gegevens van school achterhaald, veelvuldig brieven gezonden naar de vrouw, haar advocaat, de kinderen, familieleden en instanties die bij de vrouw en kinderen betrokken zijn, als ook klachtenprocedures tegen deze instanties gestart. Ook zijn brieven ontvangen met een andere naam als afzender, die echter wel van de man afkomstig zijn. De brieven en kaarten jagen de vrouw en kinderen grote angst aan. Ondanks het verzoek aan de man om daarmee op te houden, bleven de berichten komen. De kinderen gebruiken slaaptabletten om in slaap te komen en durven niet buiten te spelen uit angst om de man tegen te komen. Terecht heeft de voorzieningenrechter het belang van de vrouw en kinderen om zich vrijelijk te bewegen, zonder angst om de man tegen te komen en post van hem te ontvangen, laten prevaleren boven het belang van de man.
8. Het hof overweegt dat het spoedeisend belang ook in hoger beroep nog voortvloeit uit de aard van de gevraagde voorzieningen, zodat het hof over de voorliggende vorderingen zal oordelen.
9. Uitgangspunt is dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen en dat voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo’n inbreuk rechtvaardigen. Ook voor een contactverbod dient een zwaarwichtige reden te bestaan. Daarnaast geldt dat voor toewijzing van het gevorderde gebieds- en contactverbod een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen dient te bestaan. De vraag of in dat geval een gebieds- en contactverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
10. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Voorts neemt het hof het volgende in aanmerking. In de afgelopen jaren, na uiteengaan van partijen, heeft de man vele brieven en kaarten naar de vrouw, kinderen, familieleden van de vrouw en instanties gezonden. Deze berichten bevatten weliswaar geen dreigementen, maar wel vele verwijten naar betrokken instanties en aankondigingen van aangiftes en onderzoeken. Mede in het licht van de gestelde mishandelingen door de man, waarover ook de kinderen duidelijk en met voorbeelden tegenover de raad voor de kinderbescherming hebben verklaard, acht het hof aannemelijk dat deze stroom van berichten een reële angst bij de vrouw en kinderen inboezemt. De man is, ondanks verzoek daartoe, hiermee niet opgehouden. Ook na de beschikking van 25 maart 2014 waarin de man een contactverbod is opgelegd en de man vanwege de angst van de kinderen dringend is geadviseerd zich te onthouden van persoonlijke acties richting de vrouw en de kinderen, is de man hiermee doorgegaan. Dat enkele berichten daarvan niet van de man afkomstig zouden zijn, acht het hof - gelet op de inhoud en toon daarvan - niet aannemelijk. Ondanks zijn begrijpelijke wens tot contact met de kinderen had de man moeten beseffen dat van deze berichten een dreiging uitgaat en daardoor een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en kinderen vormen. Of de angst van de vrouw en kinderen daadwerkelijk op gebeurtenissen uit het verleden is gebaseerd, wat de man betwist, doet er niet aan af dat de man rekening had moeten houden met gevoelens van angst en zich van verdere berichten had moeten onthouden. In dit gedrag van de man ligt naar het voorlopig oordeel van het hof tevens een reële dreiging van toekomstig lastig vallen besloten, zodat een gebieds- en contactverbod in beginsel gerechtvaardigd is. Dat de beschikking van 25 maart 2014 nog geen kracht van gewijsde had en dat de man niet strafrechtelijk is veroordeeld, maakt het voorgaande niet anders.
Tegen deze achtergrond is het hof voorshands van oordeel dat de vrouw en kinderen een zwaarwegend belang hebben om zich vrijelijk door [plaatsnaam] te kunnen bewegen zonder de vrees dat zij de man kunnen tegenkomen. Tegenover dit belang van de vrouw en de kinderen staat het belang van de man om zich eveneens vrijelijk te kunnen bewegen. De man woont echter op grote afstand in Arnhem en niet gebleken is dat voor hem een noodzaak bestaat om in de gemeente [plaatsnaam] te komen. Dat de man voor zijn zakelijke en privé leven in [plaatsnaam] moet zijn, heeft hij niet nader onderbouwd en strookt ook niet met zijn verklaring in eerste aanleg dat hij voor zijn werk niet in [plaatsnaam] hoeft te zijn.
Dit alles afwegende is het hof voorshands van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht een gebieds- en contactverbod heeft opgelegd. Nu voor de man geen noodzaak bestaat om in [plaatsnaam] te zijn, ziet het hof geen aanleiding om het gebiedsverbod in oppervlak te beperken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat geen der partijen concrete aanknopingspunten hebben gegeven voor een beperking van het gebiedsverbod. Voorts rechtvaardigt de lange periode waarin de vrouw en kinderen door de man zijn lastig gevallen en de volharding in zijn toenaderingspogingen, de duur van het contact- en gebiedsverbod. Het hof ziet gelet op de door man gestelde en door de vrouw onweersproken financiële omstandigheden echter wel aanleiding om de opgelegde dwangsom te beperken als door de man gevorderd.
11. Voorts acht het hof het gerechtvaardigd dat de voorzieningenrechter het contactverbod heeft uitgebreid naar familie van de vrouw, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de man ook vele brieven naar familieleden van de vrouw heeft gezonden. In hoger beroep voert de vrouw aan dat het specifiek om de volgende familieleden gaat: haar moeder: [naam] , haar vader: [naam] , haar broer: [naam] en haar neef: [naam] . Het hof zal het contactverbod derhalve tot deze personen beperken.
12. Het vorenstaande in acht nemend wordt het bestreden vonnis vernietigd ten aanzien van het contactverbod jegens de familie van de vrouw en de dwangsom en wordt het vonnis voor het overige bekrachtigd.
13. Aangezien het een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en wel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis ten aanzien het contactverbod jegens de familie van de vrouw en de dwangsom en wat dat betreft opnieuw rechtdoende:
verbiedt de man gedurende twee jaar na betekening van het bestreden vonnis op alle mogelijke manieren, waaronder het met behulp van/via derden contact te zoeken met [naam] , [naam] , [naam] en [naam]
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,- per – gehele of gedeeltelijke – overtreding van de in het bestreden vonnis uitgesproken verboden, met inachtneming van de in dit arrest aangebrachte beperking ten aanzien van de familie van de vrouw, na betekening van het bestreden vonnis, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2015 voor het overige,
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het in hoger beroep het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van Baardewijk, A.E. Sutorius-van Hees en O.I.M. Ydema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.