In deze zaak gaat het om een vordering van een broer (de man) tegen zijn zus (de vrouw) in het kader van de nalatenschap van hun overleden vader. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoeken om informatie en afgifte van de administratie van de erflater werden afgewezen. De man vordert dat de vrouw de volledige administratie van de erflater, inclusief informatie over bankrekeningen in België, aan hem overhandigt. De vrouw heeft echter betwist dat zij nog informatie heeft die niet is verstrekt en heeft aangevoerd dat de man zelf ook informatie kan verkrijgen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende informatie heeft verstrekt en dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij zelf ook informatie kan opvragen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is van familierechtelijke aard, wat de beslissing om de kosten te compenseren verklaart. Het hof wijst de vorderingen van de man af, omdat het belang bij de gevorderde informatie ontbreekt en de man niet coöperatief is geweest in het proces.