ECLI:NL:GHDHA:2016:4301

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.185.489/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van administratie van erflater door broer tegen zus in erfrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een vordering van een broer (de man) tegen zijn zus (de vrouw) in het kader van de nalatenschap van hun overleden vader. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoeken om informatie en afgifte van de administratie van de erflater werden afgewezen. De man vordert dat de vrouw de volledige administratie van de erflater, inclusief informatie over bankrekeningen in België, aan hem overhandigt. De vrouw heeft echter betwist dat zij nog informatie heeft die niet is verstrekt en heeft aangevoerd dat de man zelf ook informatie kan verkrijgen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende informatie heeft verstrekt en dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij zelf ook informatie kan opvragen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is van familierechtelijke aard, wat de beslissing om de kosten te compenseren verklaart. Het hof wijst de vorderingen van de man af, omdat het belang bij de gevorderde informatie ontbreekt en de man niet coöperatief is geweest in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.185.489/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/472549/KG ZA 15-306

arrest van 20 december 2016

inzake
[de broer] ,
wonende te Zwijndrecht,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht,
tegen
[de zus] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 5 februari 2016 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen op 24 april 2015 en 22 januari 2016 gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna ook aan te duiden als: de bestreden vonnissen.
Het verzoek van de man om spoedappel is afgewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij het appelexploot heeft de man vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven van de man bestreden.
De vrouw heeft zonder haar procesdossier aan het hof over te leggen arrest gevraagd.
De man heeft pleidooi gevraagd.
Het op 21 oktober 2016 geplande pleidooi heeft geen doorgang gevonden aangezien het belang van het hoger beroep deels is komen te vervallen door tussen partijen getroffen regelingen.
De man heeft - met instemming van de vrouw - gevraagd de overgebleven vorderingen te beoordelen op basis van de processtukken en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Gelet op voormelde instemming van de vrouw zal het hof de zaak beoordelen op basis van de in het kader van het pleidooi door de man overgelegde stukken.
2. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in voormeld vonnis van 24 april 2015 zijn vastgesteld.
3. Bij dat vonnis is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen uitvoering te geven aan de ter zitting gemaakte afspraken en binnen de gestelde termijnen een reactie met de daarbij benodigde stukken aan de voorzieningenrechter en de man te doen toekomen. Bij het vonnis van 22 januari 2016 zijn de door de man gevorderde voorzieningen afgewezen aangezien de vrouw - hoewel niet steeds tijdig - in zodanige mate heeft voldaan aan het bepaalde in een eerdere kortgedingprocedure (vonnis van 13 maart 2015 van de rechtbank Rotterdam) alsmede het tussenvonnis van 24 april 2015 dat de door de man in het kort geding verzochte maatregelen niet langer noodzakelijk dan wel gerechtvaardigd zijn. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4. De man vordert thans nog dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de vrouw te veroordelen tot afgifte van de gehele administratie van erflater in originele staat op het kantoor van Quist en Eskes Advocaten te Zwijndrecht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
  • de vrouw te veroordelen tot het verstrekken van een afschrift van alle stukken en het geven van alle informatie die de vrouw heeft met betrekking tot de door erflater aangehouden bankrekeningen in België, hieronder begrepen de met de bank gevoerde correspondentie, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure en de kosten van de procedure in eerste aanleg, de eventuele nakosten daaronder begrepen,
althans zodanig te oordelen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
5. De vrouw concludeert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven tegen de bestreden vonnissen ongegrond te verklaren en de vonnissen te bekrachtigen en de man daarbij te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

Het geschil

Achtergrond
6. Partijen zijn broer en zus. Zij zijn erfgenamen in de nalatenschap van hun op [in] 2013 overleden vader [naam] , hierna: erflater. Partijen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard en zijn derhalve beiden vereffenaar van de nalatenschap. De vrouw is van 2006 tot het overlijden van erflater bewindvoerder over zijn vermogen geweest.
Overleggen van gegevens
7. Gelet op het petitum van de man liggen alleen zijn grieven II en III nog ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal deze grieven tezamen bespreken.
8. De man wenst van de vrouw de volledige administratie van erflater te ontvangen, alsmede een afschrift van alle stukken en alle informatie die de vrouw heeft met betrekking tot de door erflater aangehouden bankrekeningen in België. Als redenen voert hij daartoe aan:
  • de man wil vaststellen of de vrouw - naast het vermogen van erflater in België - nog andere vermogensbestanddelen heeft verzwegen;
  • de man wil niet langer afhankelijk zijn van de stroef lopende informatievoorziening door de vrouw;
  • de man heeft de gevorderde gegevens nodig om zijn beroep op artikel 3:194 BW in de bodemprocedure te onderbouwen.
9. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd als volgt:
  • de vordering ter zake de administratie van erflater is onvoldoende specifiek. De man geeft niet aan welk gedeelte van de informatie nog ontbreekt;
  • het belang van de man ontbreekt nu er omtrent dezelfde vorderingen een bodemzaak aanhangig is;
  • de man is niet coöperatief en heeft mediation geweigerd;
  • de vrouw was niet vanaf het begin af aan bekend met het vermogen in België. De man heeft de informatie die hij zelf bij de Belgische bank heeft opgevraagd, niet met de vrouw gedeeld en weigert zijn medewerking aan het openen van een verzegelde envelop aldaar.
10. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw ter zake de administratie van erflater en zijn vermogen in België inmiddels voldoende bescheiden heeft overgelegd, zodat de man zich zelfstandig een beeld kan vormen van de omvang van de nalatenschap van erflater, zoals hij wenst. De man erkent ook dat hij de door de voorzieningenrechter bevolen informatie van de vrouw heeft ontvangen. Daarnaast heeft de man volgens zijn memorie van grieven (sub 35 en 44) zelf informatie ingewonnen en verkregen. Niet duidelijk is welke informatie nog zou ontbreken en nog door de vrouw zou moeten worden afgegeven. Dat de informatievoorziening stroef verloopt, is een omstandigheid waarin naar het oordeel van het hof beide partijen een aandeel hebben en die niet louter op het conto van de vrouw kan worden geschreven.
11. In het licht van de overgelegde processtukken en de gemotiveerde betwisting door de vrouw, ziet het hof voorts geen aanleiding aan te nemen dat de vrouw moedwillig vermogensbestanddelen van de nalatenschap van erflater zou hebben verzwegen, zoek gemaakt of verborgen heeft gehouden, waaronder het vermogen in België. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw aanvankelijk niet op de hoogte was van (de omvang van) het Belgische vermogen van erflater en dat de man in ieder geval vanaf 24 maart 2014 bekend is geworden met de aanwezigheid van vermogen in België, nu dit vermogen op een op die datum verstrekte boedelbeschrijving wordt aangegeven als ‘saldo Bankrekening Buitenland nog onbekend’. Het hof merkt nog op dat de constatering van de man dat het verkrijgen van informatie ter zake een nalatenschap bij de bevoegde instanties tijd, moeite en geld kost, evenzeer opgaat voor de vrouw. Dit geldt temeer nu de man als erfgenaam de door hem gewenste gegevens bij derden zelf kan opvragen en verkrijgen indien hij zich als erfgenaam legitimeert met een verklaring van erfrecht. Het valt niet in te zien waarom uitsluitend de vrouw die - op eenvoudige wijze door de man zelf te verkrijgen - informatie van derden zou moeten opvragen en verkrijgen. Dat het relatief lang duurt voordat de informatie betreffende de nalatenschap van erflater door de vrouw aan de man beschikbaar wordt gesteld, zoals hij stelt, rechtvaardigt alleen al om die reden nog niet de gevolgtrekking dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:194 BW. In dit verband is van belang dat de man op de voet van artikel 672 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de kantonrechter een bevel notariële boedelbeschrijving kan verzoeken. Indien na het opmaken van die boedelbeschrijving waaraan zowel de man als de vrouw moeten meewerken, blijkt dat er nalatenschapsgoederen niet zijn opgegeven en/of verduisterd, dan is de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW van toepassing. Het is niet duidelijk geworden waarom de man deze weg niet heeft gevolgd. Als erfgenaam van erflater heeft hij recht op inzage en afschriften van de administratie (boedelpapieren) van erflater.
12. Gelet op het vorenstaande, ontbreekt thans het (spoedeisend) belang bij de door de man gevorderde voorzieningen. Deze vorderingen dienen derhalve ook in hoger beroep te worden afgewezen, zodat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen. Anders dan de vrouw meent, speelt bij de beoordeling geen rol dat omtrent de vorderingen van de man reeds een bodemzaak aanhangig is.
13. Hetgeen partijen over en weer nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Proceskosten
14. Nu de onderhavige zaak van familierechtelijke aard is, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden zal het hof de proceskostencompensatie in eerste aanleg bekrachtigen. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
Bewijsaanbod
15. Het hof gaat voorbij aan het algemene bewijsaanbod door zowel de man als de vrouw gedaan - wat daar verder ook van zij - aangezien de kortgedingprocedure zich in beginsel niet voor het bijbrengen van bewijs leent.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.E. Sutorius-van Hees en J.M. van Baardewijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.