Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 29 maart 2016
[bedrijf],
[bedrijf],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
[geïntimeerde](huur)bedragen
aan [appellante]verschuldigd is.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, inzake een huur- en gebruiksovereenkomst voor een werkplaats op Vliegkamp Valkenburg. [appellante] heeft tot 1 februari 2012 een gedeelte van een hoofdgebouw gehuurd, dat door [geïntimeerde] werd gebruikt voor het prepareren en onderhouden van raceauto's. De kern van het geschil betreft de vraag of er in de periode van 20 maart 2011 tot 1 februari 2012 een geldige overeenkomst bestond tussen [appellante] en [geïntimeerde].
Bij de rechtbank is [appellante] in eerste aanleg in het ongelijk gesteld, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van de overeenkomst bij [appellante] lag. [appellante] heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte de bewijslast op haar heeft gelegd en dat er wel degelijk een huurovereenkomst heeft bestaan. [geïntimeerde] betwist dit en stelt dat er geen contractspartij is bij de overeenkomst, en dat de werkplaats op basis van een sponsorovereenkomst door een gelieerde partij is gebruikt.
Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een overeenkomst tussen partijen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] de werkplaats niet huurde en dat er geen grond is voor vergoeding van nutsvoorzieningen of parkeerplaatsen. De proceskostenveroordeling is bevestigd, waarbij [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het hof heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen.