Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
(…) [appellant] (…)
(…) [geïntimeerde] (…)
De onroerende zaak (…) wordt uiterlijk 15 maart 2005 door de heer [A] geleverd aan mevrouw [B] en de heer [appellant] voor de koopsom van € 600.000,-- k.k.
Kopers betalen verkoper uiterlijk op transportdatum van bovengenoemde onroerende zaak een bedrag van € 20.000,--.
Kopers zijn geen kosten of lasten verschuldigd aan mevrouw J. de Besten of verkoper of aan derden uit hoofde van hun aandeel in bovengenoemde onroerende zaak.
Afhankelijk van een eventuele terugkoop van voormelde onroerende zaak door de heer [A] (…) conform de afgesproken terugkoopoptie in de koopovereenkomst tussen de heer [A] enerzijds en mevrouw [B] en de heer [appellant] anderzijds, zal een winstaandeel aan kopers worden uitgekeerd conform de onderstaande staffel:
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 maart 2005, bedraagt de koopsom € 700.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 22.857,-.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 juni 2005, bedraagt de koopsom € 725.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 24.286,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 september 2005, bedraagt de koopsom € 750.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 25.714,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 december 2005, bedraagt de koopsom € 800.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 28.571,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 maart 2006, bedraagt de koopsom € 825.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 32.143,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 juni 2006, bedraagt de koopsom € 850.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 35.714,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 september 2006, bedraagt de koopsom € 875.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 39.286,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 december 2007, bedraagt de koopsom € 900.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 42.857,--.
Indien de verklaring door de heer [A] (…) strekkende tot terugkoop van voormelde onroerende zaak plaatsvindt uiterlijk 1 maart 2007, bedraagt de koopsom € 915.000,--. Alsdan betaalt verkoper aan kopers een winstaandeel van € 45.000,--.
eerste griefbestreden dat hij is aan te merken als professionele partij, die een duidelijke clausule had moeten opnemen indien hij beoogde dat de rechten van [geïntimeerde] zouden komen te vervallen als de onroerende zaak niet onmiddellijk na 1 maart 2007 zou worden verkocht. In zijn
tweede griefheeft [appellant] betoogd dat er wel een clausule van die strekking in de overeenkomst is opgenomen, te weten de zogenoemde “voetnoot”.
grieven III en VIIIdat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op betaling, omdat het [A]-project (voor [B]) met verlies is afgesloten. Deze grieven falen omdat [appellant] niet toelicht waarom een eventueel (door [B]) geleden verlies relevant is voor [geïntimeerde]. Uit de overeenkomst blijkt immers niet dat de terugbetaling van de inleg, dan wel de betaling van de opslag van iets anders afhankelijk is gesteld dan van de verkoopprijs van de onroerende zaak en met name niet van de winstgevendheid van het project (voor [B]). [appellant] heeft ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld dat partijen een mondelinge afspraak van dien aard hebben gemaakt. Dit alles brengt mee dat het bewijsaanbod van [appellant] om [B] als getuige te horen over – naar het hof begrijpt – het door haar geleden verlies op het [A]-project, niet ter zake dienend is en om die reden wordt gepasseerd.
grieven IV tot en met VII en IXvoert [appellant] aan dat [geïntimeerde] op 15 november 2007 zijn handtekening heeft gezet op een kwitantie met daarin een finale kwijting (productie 14 bij conclusie van antwoord). [appellant] is van mening dat de rechtbank deze stelling ten onrechte heeft verworpen en verwijst daartoe naar de volgens hem eensluidende verklaringen die [appellant] en zijn kantoorgenoot [D] als getuigen ten overstaan van de rechtbank hebben afgelegd. Uit beide verklaringen volgt volgens [appellant] dat [geïntimeerde] zijn handtekening heeft gezet onder een kwitantie met de volgende inhoud:
[geïntimeerde]is opgenomen in de kwitantie, terwijl [D] als getuige heeft verklaard dat
[appellant]hem dat heeft verzocht. Voorts lijkt uit de door [D] zelf opgestelde verklaring te volgen dat hij zelf heeft gehoord dat [appellant] bevestigde dat de overeenkomst officieel was beëindigd en dat het verlies van [geïntimeerde] zou worden gecompenseerd als het proces (tussen [A] en [B]) een gunstige wending zou krijgen, terwijl hij in zijn getuigenverklaring heeft gezegd dat hij bij die toelichting niet aanwezig is geweest. Op grond van dit alles is het hof van oordeel dat [appellant] met de getuigenverklaringen niet het bewijs heeft geleverd dat [geïntimeerde] zijn handtekening heeft gezet onder de door [appellant] in het geding gebrachte kwitantie van 15 november 2007.
onwaarschijnlijk is, hetgeen op grond van haar bevindingen het hof niet onbegrijpelijk voorkomt.