Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Pfeifer/Oostenrijk, EHRC 2008, 6) – moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 19 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210,
Van Gasteren/Hemelrijk; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230,
Endemol en SBS/A).
ex nuncbeoordelen, dat wil zeggen: het hof moet oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. Concreet brengt dat mee dat het hof onder meer moet meewegen dat [appellant] heeft toegezegd de naam van [geïntimeerde] niet meer te vermelden in een herdruk van het boek en (al dan niet online) uitingen over het boek.
5.De beslissing
in zoverre opnieuw rechtdoende: