In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X], belanghebbende, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Inspecteur, over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de gemeente Delft. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 82,10, bestond uit € 24,10 aan parkeerbelasting en € 58 aan kosten van de naheffingsaanslag. De rechtbank Den Haag had eerder de naheffingsaanslag verminderd tot € 0,50, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 9 mei 2014 parkeerde de auto van belanghebbende zonder geldige vergunning of parkeerbewijs aan de Van Renswoudestraat in Delft, waar alleen parkeren met een vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting is toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de oude bezoekersvergunning van belanghebbende niet meer geldig was en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank vond echter het tarief van € 24,10 per uur buitensporig en verlaagde de naheffingsaanslag.
In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat de gemeentelijke wetgever niet buiten zijn bevoegdheid was gegaan bij het vaststellen van het tarief. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. De beslissing van het Hof werd op 9 maart 2016 openbaar uitgesproken.