In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1983 in Bulgarije, werd beschuldigd van vier varianten van mensenhandel ten aanzien van de aangeefster. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 183 dagen. Echter, het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen inconsistent en onduidelijk waren, en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.