ECLI:NL:GHDHA:2016:927

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
22-005636-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en wapenbezit met geweldsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft gedurende een periode van bijna één maand het slachtoffer gedwongen om een deel van haar opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem af te dragen, door gebruik te maken van geweld en bedreiging met geweld. Daarnaast had de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie in zijn bezit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De rechtbank had eerder een ander vonnis uitgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat de verklaringen van het slachtoffer niet consistent genoeg waren om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en wapenbezit. De straf is gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €1.000,-- aan immateriële schade.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005636-13
Parketnummer: 10-750058-13
Datum uitspraak: 11 februari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1984 te [geboorteplaats],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 juli 2014 en 28 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 06 september tot en met 15 januari 2013 te 's-Gravenhage en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens),
A. (sub 4°)
[benadeelde partij] door dwang en/of door geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij], zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (namelijk prostitutiewerkzaamheden, althans het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling),
en/of
B. (sub 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting (van de voornoemde verrichte arbeid en/of diensten van die [benadeelde partij],
en/of
C. (sub 9°)
[benadeelde partij] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen heeft gedwongen dan wel heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar ([benadeelde partij]s) seksuele handelingen met of voor een derde,
hebbende die dwang en/of dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die dreiging met geweld en/of met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of dat voordeel trekken (onder meer) bestaan uit het, door verdachte (telkens):
- een relatie met die [benadeelde partij] aangaan en/of die [benadeelde partij] (emotioneel en/of financieel) van hem, verdachte, afhankelijk maken en/of
- ( op dwingende en/of dreigende toon) zeggen tegen [benadeelde partij] dat zij in de prostitutie moet werken en/of seksuele handelingen moet verrichten en/of geld moet verdienen en/of dat zij (een) schuld(en) heeft bij verdachte en/of
- ( daarbij) (al dan niet op een dwingende toon) (daartoe) die [benadeelde partij] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of - mishandelen en/of bedreigen van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] controleren ten aanzien van de hoogte van haar verdiensten en/of ten aanzien van de, door die [benadeelde partij] (te ) verrichte(n) prostitutiewerkzaamheden en/of
- die [benadeelde partij], onder druk vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, dwingen/bewegen het door haar in de prostitutie verdiende geld (telkens) aan verdachte af te dragen en/of door hem, verdachte aannemen en/of behouden van geld en/of verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [benadeelde partij] en/of
- ( aldus) die [benadeelde partij] in een, van hem, afhankelijke positie/situatie brengen en/of die situatie laten voortduren,
terwijl hij, verdachte wist en/of redelijkerwijs kon vermoeden dat die [benadeelde partij] zich in een kwetsbare positie bevond vanwege haar financiële en/of emotionele (afhankelijkheids)situatie;
2.
hij
op of omstreeks 15 juli 2013 te Spijkenisse
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid Categorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die Wet, dat zodanig was gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was, te weten een hagelgeweer van het merk: Browning, model Auto 5, kaliber 12 en voorzien van het serienummer 60 21077, waaraan de volgende wijziging(en) was/waren aangebracht: - de kolf was ingekort (middels een zaagbewerking)
- de loop was ingekort (middels een zaagbewerking)
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 71, althans één of meer hagelpatronen, van het kaliber 12 voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde dwingen dan wel bewegen van [benadeelde partij] tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden (artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr) en/of voordeel trekken uit die uitbuitingssituatie (artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr), overweegt het hof het volgende. Voor een bewezenverklaring van deze ten laste gelegde feiten zijn de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] essentieel. Nu die verklaringen wat betreft deze ten laste gelegde feiten onvoldoende consistent en op essentiële onderdelen ook nog innerlijk tegenstrijdig zijn, ontbreekt naar het oordeel van het hof voor deze onderdelen van de tenlastelegging het wettig en overtuigend bewijs. Het hof zal de verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van
06 september17 december2012 tot en met 15 januari 2013 te 's-Gravenhage en
/ofte Amsterdam,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens),
A. (sub 4°)
[benadeelde partij] door dwang en/of door geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij], zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (namelijk prostitutiewerkzaamheden, althans het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling),
en/of
B. (sub 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting (van de voornoemde verrichte arbeid en/of diensten van die [benadeelde partij],
en/of
C. (sub 9°)
[benadeelde partij] met
één van deonder lid 1, sub 1° van artikel 273
faWetboek van Strafrecht genoemde middelen heeft
gedwongen dan wel heeftbewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar ([benadeelde partij]s) seksuele handelingen met
of vooreen derde, hebbende
die dwang en/ofdat geweld en
/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/ofdie dreiging met geweld
en/of met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of dat voordeel trekken (onder meer)bestaan uit het, door verdachte
(telkens):
- een relatie met die [benadeelde partij] aangaan en/of die [benadeelde partij] (emotioneel en/of financieel) van hem, verdachte, afhankelijk maken en/of
- (op dwingende en/of dreigende toon) zeggen tegen [benadeelde partij] dat zij in de prostitutie moet werken en/of seksuele handelingen moet verrichten en/of geld moet verdienen en/of dat zij (een) schuld(en) heeft bij verdachte en/of
-
(daarbij) (al dan niet op een dwingende toon
) (daartoe
)die [benadeelde partij] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en
/ofte rekenen tarieven en
/of-
mishandelen en/ofbedreigen van die [benadeelde partij] en
/of
- die [benadeelde partij] controleren ten aanzien van de hoogte van haar verdiensten en
/often aanzien van de, door die [benadeelde partij]
(te )verrichte
(n)prostitutiewerkzaamheden en
/of
- die [benadeelde partij]
, onder druk vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, dwingen/bewegenaldus bewogen (een deel van)het door haar in de prostitutie verdiende geld
(telkens)aan verdachte af te dragen
en/of door hem, verdachte aannemen en/of behouden van geld en/of verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [benadeelde partij] en/of - (aldus) die [benadeelde partij] in een, van hem, afhankelijke positie/situatie brengen en/of die situatie laten voortduren, terwijl hij, verdachte wist en/of redelijkerwijs kon vermoeden dat die [benadeelde partij] zich in een kwetsbare positie bevond vanwege haar financiële en/of emotionele (afhankelijkheids)situatie;
2.
hij op
of omstreeks15 juli 2013 te Spijkenisse een wapen als bedoeld in artikel 2 lid
1Categorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die Wet, dat zodanig was gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was, te weten een hagelgeweer van het merk: Browning, model Auto 5, kaliber 12 en voorzien van het serienummer 60 21077, waaraan de volgende wijziging
(en
) was/waren aangebracht: - de kolf was ingekort (middels een zaagbewerking)
- de loop was ingekort (middels een zaagbewerking)
en
/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 71
, althans één of meerhagelpatronen, van het kaliber 12 voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

mensenhandel.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich – gedurende een periode van bijna één maand - schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde partij]. Hij heeft er door gebruik van geweld en door bedreiging met geweld aan bijgedragen dat het slachtoffer onvrijwillig een deel van haar opbrengsten aan hem heeft afgedragen waardoor de verdachte zichzelf met de opbrengsten uit de door het slachtoffer verrichte prostitutiewerkzaamheden heeft bevoordeeld. Door zijn zucht naar geldelijk gewin schroomde de verdachte niet haar te bedreigen met geweld en ook daadwerkelijk geweld toe te passen.
Voorts heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het onbevoegd bezit van dergelijke wapens is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico’s, maatschappelijk onaanvaardbaar. Daarom moet daartegen krachtig worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waaronder gewelds- en vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorende rapportage, te weten: een reclasseringsadvies d.d. 5 december 2014. Uit voormeld stuk volgen geen persoonlijke omstandigheden van zodanige aard dat deze een matigende invloed zouden moeten hebben op de op te leggen straf.
Tot slot heeft het hof geconstateerd dat sprake is van een lichte overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de zaak niet binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep, maar pas na 25 maanden, is afgedaan. Gelet op de geringe mate van overschrijding zal het hof hier geen rechtsgevolgen aan verbinden en volstaan met de enkele constatering daarvan.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de generale en speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-- als voorschot aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- als voorschot aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering door de benadeelde partij verlaagd en aldus aan de orde tot een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,--.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,-- (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. G. Knobbout en mr. M.I. Veldt-Foglia,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 februari 2016.