Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest in kort geding van 7 februari 2017
[naam],
Stichting VESTIA,
gedaagde in het incident,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [appellant] huurt sinds 6 oktober 2011 van Vestia woonruimte in het flatgebouw ‘het Strijkijzer’ aan het [adres] in [plaats] (hierna ook: het gehuurde). Vestia heeft [appellant] vanaf 27 juli 2012 diverse malen (schriftelijk en mondeling) aangesproken op zijn gedrag jegens medewerkers en omwonenden. Hierbij gaat het met name om schelden, discrimineren, geluidsoverlast, vernielingen en bedreigingen. Uiteindelijk heeft Vestia, in verband met bedreiging van eigen medewerkers, aan [appellant] een pand- en contactverbod opgelegd betreffende twee van haar kantoren (waarvan een in het flatgebouw). Voorts heeft Vestia toen aangekondigd de huurovereenkomst te willen beëindigen. Op 28 juli 2016 heeft een medewerker van Vestia aangifte gedaan bij de politie wegens bedreiging, een en ander met een inhoud zoals weergegeven in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 1.7.
(2.2) Op vordering van Vestia heeft de kantonrechter bij het thans bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Het gehuurde is inmiddels ontruimd.
Het spoedeisend belang?
Ontruiming gerechtvaardigd?
“Dat gedaagde[hof: [appellant]]
zelf klachten heeft over omwonenden en eiseres[hof: Vestia]
maakt niet dat hij zich kan gedragen als onder de feiten vermeld. In feite erkent hij dat hij zich niet correct uitlaat. Frustratie en boosheid, zo al daarvan sprake is, wettigen niet voormeld gedrag. Ook afweging van de betrokken belangen (gedaagde heeft een woonbelang) leidt niet tot een ander oordeel. Doorslaggevend is dat eiseres dient te zorgen voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en bovendien overlast jegens andere huurders dient aan te pakken.”.
(ii) [appellant] betwist de gestelde bedreigingen en hij stelt dat het pandverbod geen wettelijke grondslag heeft.
(iii) [appellant] is naar zijn zeggen niet op correcte wijze bejegend door een medewerker van Vestia. De gestelde bedreiging van de medewerker is niet in de juiste context geplaatst. Andere aangiftes zijn er niet.
(iv) Ten onrechte heeft de kantonrechter, aldus [appellant], de zaak niet doorverwezen naar de bodemrechter en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof acht de gestelde gedragingen van [appellant] aannemelijk. De (niet onderbouwde) ontkenningen van [appellant] wegen niet op tegen de talrijke meldingen en klachten omtrent zijn agressieve en bedreigende gedragingen jegens medehuurders en medewerkers van Vestia. In dit verband kan het hof er bovendien niet omheen dat [appellant] zich volgens verklaring van de medewerkster van Vestia en haar advocaat in het Paleis van Justitie in het openbaar gebied bij de balie agressief jegens deze medewerkster heeft gedragen en dat vaststaat dat hij toen door de politie is aangehouden wegens mishandeling. In dit verband wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 21 december 2016 waarin de verklaringen van deze medewerkster en de advocaat van Vestia zijn opgenomen.
De stelling van [appellant] dat medewerkers van Vestia zich onvoldoende professioneel hebben gedragen, miskennen dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zijn boekje ver te buiten is gegaan. Dit kan hij niet ‘goedmaken’ met medewerking aan klachten over stankoverlast, terwijl mogelijke onheusheden van zijn buurman [naam] niet betekenen dat hij zelf maar zijn gang kan gaan. Overigens mag Vestia wel degelijk een pandverbod geven, nu het om haar eigen kantoorruimte gaat. Zij hoeft daarin niet iedereen toe te laten.
In de gegeven omstandigheden is een ordemaatregel op zijn plaats. Het gestelde woonbelang van [appellant] doet hier niet aan af. Hierbij hoort dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.