ECLI:NL:GHDHA:2017:1807

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
200.214.517
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verhuisverbod en eenhoofdig gezag in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vrouw die in eerste aanleg een verhuisverbod was opgelegd door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De vrouw, die het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kind, was in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 21 maart 2017, waarin haar was verboden om met haar kind te verhuizen naar een andere gemeente. De man, de vader van het kind, had dit verhuisverbod aangevraagd, omdat hij vreesde dat de verhuizing het contact met zijn kind zou bemoeilijken.

Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verhuisverbod had opgelegd. Het hof oordeelde dat de vrouw, als alleenstaande ouder met het eenhoofdig gezag, de bevoegdheid heeft om over de woonplaats van haar kind te beslissen, mits dit niet in strijd is met het belang van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het traject 'Ouderschap Blijft', dat zij volgt, ook na een verhuizing naar de nieuwe woonplaats kan doorgaan. Bovendien heeft de vrouw toegezegd dat zij ervoor zal zorgen dat haar kind aanwezig zal zijn bij de omgangsmomenten.

Het hof heeft ook rekening gehouden met de belangen van de vrouw en haar nieuwe partner, die samen een gezin willen vormen. De vrouw heeft een nieuw kind met haar partner en het hof oordeelde dat het in het belang van het gezin is dat zij samen kunnen wonen. De belangen van de man zijn niet onaanvaardbaar geschaad door de verhuizing, aangezien er momenteel geen omgangsregeling is en de vrouw bereid is om de zorg voor haar kind te waarborgen.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van de man afgewezen, waardoor de vrouw in staat is om met haar kind te verhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.214.517/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/526380/KG ZA 17-156

arrest d.d. 16 mei 2017

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.M.S. Gomes te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 13 april 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2017, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis. In de appeldagvaarding heeft de vrouw vijf grieven aangevoerd en de vrouw heeft daarbij tien producties overgelegd.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar wat daarover in het bestreden vonnis onder ‘1’ is vermeld.
Ter rolzitting van 25 april 2017 is de zaak geïntroduceerd. Het hof heeft het verzoek van de vrouw, de zaak als spoedappel te behandelen, toegewezen.
De advocaat van de man heeft het hof bij brief van 24 april 2017 bericht dat de man niet in de appelprocedure zal verschijnen, maar dat dit niet betekent dat de man zich met de door de vrouw aangevoerde grieven verenigt.
Hierop is arrest bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten, zoals deze in het bestreden vonnis onder ‘2’ zijn vastgesteld is geen grief gericht. Het hof zal daarom van deze feiten uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het de vrouw verboden om met de hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] te verhuizen naar [plaatsnaam A] of anderszins naar een plaats buiten de gemeente Den Haag. De voorzieningenrechter heeft de vrouw bevolen om met [naam minderjarige] in de gemeente Den Haag te blijven wonen, althans binnen een straal van 10 kilometer van de woonplaats Den Haag te gaan wonen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof de vordering van de man alsnog zal afwijzen.
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen hebben samen een minderjarig kind: [naam minderjarige] , geboren [in] 2014 te Den Haag, hierna ook te noemen: de minderjarige of [naam minderjarige] . De man heeft de minderjarige – na verkregen vervangende toestemming bij beschikking van 21 december 2015 – erkend. De vrouw heeft alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor wat betreft de verzoeken van de man tot het toekennen van gezamenlijk ouderlijk gezag en het vaststellen van een zorg-/omgangsregeling. Partijen zijn verwezen naar het traject ‘Ouderschap Blijft’ in Voorburg . De vrouw heeft nu gedurende ongeveer twee en een half jaar een relatie met een man die nu in [plaatsnaam B] woont, maar een huis heeft gekocht in [plaatsnaam A] . Hij heeft een vaste baan in [plaatsnaam C] . De vrouw en deze man hebben samen op [in] augustus 2016 een zoon gekregen, [naam zoon] , over wie zij samen het gezag uitoefenen. De vrouw en haar huidige partner willen gaan samenwonen in de woning te [plaatsnaam A] . De man is het daar niet mee eens en heeft een verhuisverbod gevraagd. Dat is toegewezen en daartegen komt de vrouw in hoger beroep.
Verbod te verhuizen en bevel om in of bij Den Haag te blijven wonen
5. Het hof zal de eerste vier grieven van de vrouw gezamenlijk behandelen. Deze betreffen alle feiten en omstandigheden, waardoor de vrouw meent dat de voorzieningenrechter haar ten onrechte een verhuisverbod, zoals dat hiervoor onder 2 is omschreven, heeft opgelegd. Het hof zal daarop hierna, waar nodig ingaan.
6. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht voorop heeft gesteld dat de vrouw, nu zij het eenhoofdig gezag heeft, de bevoegdheid heeft om over de woonplaats van [naam minderjarige] te beslissen. Terecht heeft de voorzieningenrechter ook geoordeeld dat die bevoegdheid wordt begrensd door het belang van [naam minderjarige] , dat niet onaanvaardbaar in het gedrang mag komen.
7. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat partijen recent opnieuw zijn gestart met een traject bij ‘Ouderschap Blijft’ en dat het van groot belang wordt geacht dat dit traject op deugdelijke wijze wordt afgerond. De vrouw heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het traject bij ‘Ouderschap Blijft’ doorgang kan vinden na een verhuizing op korte termijn naar [plaatsnaam A] .
8. De vrouw stelt dat dit traject wel degelijk doorgang kan vinden wanneer zij verhuist naar [plaatsnaam A] . Zij voert aan dat het traject nog langere tijd kan duren en dat dat betekent – als het vonnis van de voorzieningenrechter in stand zou blijven - dat de vrouw dan nog lang in Den Haag zal moeten blijven wonen. De vrouw legt stukken over (producties bij de appeldagvaarding), waaruit volgt dat Jeugdformaat, die het traject ‘Ouderschap Blijft’ uitvoert, haar verzekert dat dit traject niet zal worden beëindigd indien de vrouw naar [plaatsnaam A] verhuist. Verder volgt uit de overgelegde stukken dat de gemeente [plaatsnaam A] de financiering van dit traject zal overnemen met ingang van de datum waarop de vrouw in die gemeente staat ingeschreven. De continuïteit van de bekostiging van de gevraagde hulp blijft dus gewaarborgd. Voor het geval de financiering door de gemeente [plaatsnaam A] van ‘Ouderschap Blijft’ alsnog problemen blijkt op te leveren, heeft zij een financiële garantverklaring van haar nieuwe partner overgelegd.
9. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat in hoger beroep is komen vast te staan dat het Traject ‘Ouderschap Blijft’ in Voorburg doorgang kan blijven vinden en dat de verhuizing van de vrouw naar [plaatsnaam A] daarvoor geen belemmering vormt. De vrouw heeft bovendien nadrukkelijk toegezegd dat zij er voor zal zorgen dat [naam minderjarige] zal verschijnen op de omgangsmomenten bij ‘Ouderschap Blijft’.
10. Aldus lijkt het belang van [naam minderjarige] door een verhuizing van de vrouw niet onaanvaardbaar in het gedrang te komen. Het hof weegt daarbij vervolgens nog het volgende mee.
11. De vrouw heeft nog een kind, [naam zoon] . Het is in het belang van de vrouw, de vader van [naam zoon] en [naam zoon] dat zij met elkaar kunnen gaan samenwonen en aldus gezinsleven met elkaar kunnen uitoefenen. Tot dit gezinsleven behoort ook [naam minderjarige] . Onder de huidige omstandigheden is de uitoefening van dit gezinsleven ernstig beperkt. Dit kan slechts in de weekenden plaatsvinden.
12. Vast staat dat de vader van [naam zoon] een vast dienstverband heeft in [plaatsnaam C] , waardoor het in de rede ligt dat hij een woning wil betrekken op een betrekkelijk korte afstand van zijn werkplek.
13. Verder neemt het hof in aanmerking dat op dit moment geen omgangsregeling loopt tussen de man en [naam minderjarige] . Onderzocht wordt of en zo ja, hoe, een zorg-/omgangsregeling tot stand kan komen. Daartoe is het traject dat partijen nu volgen, behulpzaam. Het vervolgens mogelijk bepalen van een zorg-/omgangsregeling wordt niet onaanvaardbaar doorkruist door een verhuizing naar [plaatsnaam A] . Het hof is daarom van oordeel dat de belangen van de man niet onaanvaardbaar worden geschaad door een verhuizing van de vrouw met [naam minderjarige] .
14. Ook neemt het hof in aanmerking dat [naam minderjarige] op dit moment nog zeer jong is. Een verhuizing betekent om die reden voor haar ook niet een drastische wending in haar leven. Een sociaal - en schoolleven heeft zij nog niet opgebouwd.
15. Alles wat hiervoor is overwogen in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarige niet onaanvaardbaar in het gedrang komt door een verhuizing van de vrouw met haar naar [plaatsnaam A] . De grieven van de vrouw slagen.
Dwangsom
16. De vijfde grief van de vrouw komt er op neer dat de vrouw meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom heeft verbonden aan het verbod en het bevel. De dwangsom zal, nu het verbod om te verhuizen en het bevel om in of rond Den Haag te blijven komen te vervallen, niet in stand kunnen blijven. De vijfde grief van de vrouw slaagt ook.
Slotsom
17. De slotsom is dat het hof de vorderingen van de man alsnog zal afwijzen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de man alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.M. van Baardewijk en D. Wachter en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.