ECLI:NL:GHDHA:2017:1807
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over verhuisverbod en eenhoofdig gezag in familiezaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vrouw die in eerste aanleg een verhuisverbod was opgelegd door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De vrouw, die het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kind, was in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 21 maart 2017, waarin haar was verboden om met haar kind te verhuizen naar een andere gemeente. De man, de vader van het kind, had dit verhuisverbod aangevraagd, omdat hij vreesde dat de verhuizing het contact met zijn kind zou bemoeilijken.
Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verhuisverbod had opgelegd. Het hof oordeelde dat de vrouw, als alleenstaande ouder met het eenhoofdig gezag, de bevoegdheid heeft om over de woonplaats van haar kind te beslissen, mits dit niet in strijd is met het belang van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het traject 'Ouderschap Blijft', dat zij volgt, ook na een verhuizing naar de nieuwe woonplaats kan doorgaan. Bovendien heeft de vrouw toegezegd dat zij ervoor zal zorgen dat haar kind aanwezig zal zijn bij de omgangsmomenten.
Het hof heeft ook rekening gehouden met de belangen van de vrouw en haar nieuwe partner, die samen een gezin willen vormen. De vrouw heeft een nieuw kind met haar partner en het hof oordeelde dat het in het belang van het gezin is dat zij samen kunnen wonen. De belangen van de man zijn niet onaanvaardbaar geschaad door de verhuizing, aangezien er momenteel geen omgangsregeling is en de vrouw bereid is om de zorg voor haar kind te waarborgen.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van de man afgewezen, waardoor de vrouw in staat is om met haar kind te verhuizen.