ECLI:NL:GHDHA:2017:2239

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
200.211.700/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen na terugkeer van veroordeelde vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, betoogde dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling waren. De vader, die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van een van de kinderen, was in 2015 teruggekeerd in het gezin. De moeder stelde dat de omstandigheden die eerder tot de ondertoezichtstelling leidden, niet langer aanwezig waren en dat de hulpverlening goed functioneerde. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen, stelde dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds ernstig bedreigd werd en dat de ouders onvoldoende rekening hielden met de behoeften van de kinderen. Het hof oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen gerechtvaardigd waren en dat de ouders de belangen van de kinderen niet altijd vooropstelden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.211.700/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 16-2949
zaaknummer rechtbank : C/10/510999
beschikking van de meervoudige kamer van 12 juli 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.H. Amstelveen te Capelle aan den IJssel,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad;
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.C. Smit;
2. William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. In die beschikking zijn de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: de minderjarigen)
onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, met ingang van 16 december 2016 tot 16 december 2017. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 24 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 13 juni 2017 een V-formulier van 9 juni 2017 van de zijde van de moeder, met bijlagen, ingekomen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] , namens de raad;
- [naam] en [naam] , namens de gecertificeerde instelling.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder oefent het eenhoofdig gezag over de minderjarigen uit;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wonen bij de ouders;
- [minderjarige 2] woont bij oma en (stief)opa vaderszijde;
- de vader is in 2012 veroordeeld voor seksueel misbruik van [minderjarige 2] tot vier jaar gevangenisstraf waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar;
- bij beschikking van de rechtbank Den Bosch van 2 augustus 2012 is de vader ontzet uit het ouderlijk gezag, welke beschikking is bekrachtigd door het hof Den Bosch van 31 januari 2013.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de minderjarigen onder toezicht te stellen af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling zijn. De beslissing van de rechtbank is daarbij onvoldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig genomen. De kinderbeschermingsmaatregel heeft naar de mening van de moeder ook geen toegevoegde waarde: er zijn diverse instanties en hulpverleners bij het gezin betrokken, de ouders werken aan alle hulpverlening goed mee, er is genoeg toezicht op de minderjarigen en de ouders plaatsen de belangen van hun kinderen voorop. Dankzij alle ingezette hulpverlening en de behandeling die de vader heeft moeten doorlopen, zijn de omstandigheden die de ondertoezichtstelling een aantal jaren geleden noodzakelijk maakten, niet langer aanwezig. De moeder vindt voorts dat de rechtbank in haar beslissing onvoldoende heeft meegewogen dat de terugkeer van de vader in het gezin gefaseerd, zorgvuldig en onder begeleiding is gegaan. De vader heeft zijn behandeling positief afgerond en er is door de hoofdbehandelaar van De [naam] geconcludeerd dat de kans op recidive verminderd is, de vader al zijn doelen heeft behaald en uitbehandeld is. Naast individuele therapie, bestond de behandeling ook uit groeps-, partner- en gezinstherapie. Het gehele gezin is zo bij de behandeling betrokken. Volgens de moeder heeft de rechtbank het verzoek van de raad mede toegewezen omdat de raad het veiligheidsplan van de reclassering niet verantwoord vond en de belangen van de minderjarigen in dit plan onvoldoende centraal zouden staan. De moeder kan zich hier niet in vinden. Er hebben zich sinds de terugkeer van de vader in augustus 2015 geen incidenten voorgedaan. Dit betekent volgens haar dat het veiligheidsplan goed werkt en voldoende objectief waarneembaar is. De moeder meent verder dat de ondertoezichtstelling zijn weerslag op de minderjarigen heeft. Zo is [minderjarige 2] bang dat zij elk moment uit huis kan worden geplaatst. Die angst is van invloed op haar behandeling bij de [naam] , zij boekt nu geen vooruitgang. Eerder vonden de raad en jeugdbescherming volgens de moeder dat de ondertoezichtstelling niet (langer) nodig was. Zij begrijpt niet dat de raad meent dat die noodzaak er nu wèl is.
5.2
Volgens de raad leveren de stellingen van de moeder onvoldoende grond op om de bestreden beschikking te vernietigen. De ontwikkeling van alle kinderen is door alle gebeurtenissen in de afgelopen jaren onherstelbaar beschadigd. De raad trof bij de start van het raadsonderzoek een verscheurd gezin aan. Volgens de raad worstelt elk gezinslid ermee op welke wijze deze gebeurtenissen een plek kunnen krijgen. Naast zorgen over de veiligheid van de minderjarigen, maakt de raad zich zorgen over het gedrag en de opvoedingsomgeving van de minderjarigen, evenals over hun sociaal emotionele ontwikkeling, hun cognitieve ontwikkeling, hun psychoseksuele ontwikkeling, het doorlopen van hun ontwikkelingstaken en de kind-eigen problematiek. De raad heeft daarbij grote twijfels over de terugkeer van de vader in het gezin. De raad stelt dat de ouders, al hun goede bedoelingen ten spijt, op dit moment nog te druk zijn met hun eigen situatie, de hereniging als koppel en het eerherstel van de vader. De ouders sluiten daardoor onvoldoende aan bij wat de minderjarigen nodig hebben. Met het verzoek tot herstel van de vader in het ouderlijk gezag hebben zij geen rekening gehouden met wat dit verzoek kan betekenen voor de minderjarigen. De ouders laten zich volgens de raad ook niet uit over de schuldgevoelens die de beide dochters hebben. De minderjarigen hebben van hun ouders zo niet de bevestiging gekregen dat zij aan de situatie in het geheel niets kunnen doen, maar dat het de ouders zijn die niet goed hebben gehandeld. De raad meent dat dit een basaal fundament voor een gevoel van veiligheid en het verdere verloop van hun ontwikkeling is. De raad acht gespecialiseerde zorg in combinatie met een stevige jeugdbeschermer geïndiceerd. Om de begeleiding en de behandeling van alle minderjarigen te laten slagen, is het belangrijk dat de ouders en de grootouders hun medewerking blijven verlenen en zich bereidwillig blijven opstellen. De raad acht een ondertoezichtstelling daarbij de meest passende maatregel.
5.3
De vader meent dat de noodzaak ontbreekt om de minderjarigen onder toezicht te stellen. Hij kan zich allereerst niet vinden in de stellingen van de raad dat de belangen van zijn dochters onvoldoende voorop hebben gestaan. Volgens de vader zijn de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] juist de insteek van de behandeling bij [naam] geweest. Zijn dochters zaten vol vragen en voelden zich schuldig over het feit dat zij hebben verteld wat er is gebeurd en hun vader vervolgens is opgepakt. Volgens de vader konden hun vragen alleen worden beantwoord door veel met zijn dochters te praten en hen uit te leggen dat zij niets aan alle gebeurtenissen hebben kunnen doen. Omdat in het strafvonnis als bijzondere voorwaarde was opgenomen dat hij geen contact met zijn dochters mocht hebben, is dit onder begeleiding van [naam] gebeurd. Zijn terugkeer in het gezin is volgens de vader ook vaak met [naam] en met de minderjarigen besproken. Er is daarbij een gedetailleerd veiligheidsplan opgesteld om risico’s zoveel mogelijk uit te kunnen sluiten. De vader stelt zich aan deze opgestelde regels te houden. Hij begrijpt niet waarom de raad het veiligheidsplan niet goed vindt. Veel instanties hebben bij het opstellen ervan meegedacht. Op de vraag of de ontwikkeling van de minderjarigen wordt bedreigd, antwoordt de vader dat dit het geval zou kunnen zijn. Hij meent echter dat dit onvoldoende reden is om de minderjarigen onder toezicht te stellen. Er is namelijk veel hulpverlening in het gezin die door de ouders wordt aanvaard. Op dit moment werkt de ondertoezichtstelling vooral nadelig, omdat er hierdoor veel onrust en angst bij de minderjarigen is.
5.4
De gecertificeerde instelling vindt dat de ondertoezichtstelling wel degelijk terecht is uitgesproken. Alle bij het gezin betrokken hulpverleners focussen op eigen doelen en taken. Als enige is de gecertificeerde instelling in staat de regie in handen te houden en het gemeenschappelijke doel – kan [minderjarige 2] weer bij haar ouders wonen en is dit in het belang van alle minderjarigen? – te bewaken. Alle minderjarigen hebben erg onder alle gebeurtenissen geleden. Zij hebben eigen, specifieke opvoedingsbehoeften. Voor alle minderjarigen is daarom nu eigen hulpverlening ingezet. Voor [minderjarige 1] wordt therapie bij [naam] ingezet vanwege haar stemmingswisselingen. Ook leert zij om situaties bespreekbaar te maken. [minderjarige 3] volgt sinds november 2016 een behandeling bij de logopedist. Ook wordt onderzocht wat voor hulp hij verder nodig heeft. Zijn leraren vinden het gedrag van de minderjarige niet bij zijn leeftijd passen. Er is speciaal basisonderwijs geadviseerd, maar de ouders zijn hier niet mee akkoord. Zij hebben volgens de gecertificeerde instelling aangegeven dat zij van mening zijn dat het reguliere basisonderwijs meer begeleiding moet bieden. [minderjarige 2] wilde aan het begin van de ondertoezichtstelling graag weer bij haar ouders en broertje en zusje wonen. Nu er eens per maand omgang met haar moeder is, heeft zij een realistischer beeld van een eventuele thuisplaatsing gekregen en is haar mening enigszins bijgesteld. Volgens de gecertificeerde instelling is het belangrijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige 2] . Waar komt zij te wonen? En, als zij thuis komt wonen, is dit dan ook in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ? De problematiek van [minderjarige 2] vraagt namelijk veel van een opvoeder.
5.5
Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:255 BW de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen als hij zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, de zorg die noodzakelijk is om die bedreiging weg te nemen door zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen niet voldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder(s) binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 BW, lid 2, weer zelf kunnen dragen. Dit betekent dat het hof allereerst moet beoordelen of de ontwikkeling van de minderjarigen wordt bedreigd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, is het hof gebleken dat er nog steeds ernstige zorgen omtrent de ontwikkeling van alle minderjarigen zijn. De gebeurtenissen en ontwikkelingen in de afgelopen jaren zijn voor alle minderjarigen op een eigen wijze zeer ingrijpend geweest. Nog steeds hebben die gebeurtenissen een forse impact op het gehele gezin. Naast de traumatische ervaringen die de minderjarigen hebben gehad, kampt elke minderjarige bovendien met kind-eigen problematiek. Om alle minderjarigen afzonderlijk passende hulp en begeleiding te bieden, is het inschakelen van meerdere hulpverlenende instanties noodzakelijk gebleken. Ondanks de stappen die de ouders hebben gezet, is het naar het oordeel van het hof niet gelukt de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Met zoveel verschillende hulpverleners met eigen doelen, alle ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren in het gezin hebben voorgedaan, in het bijzonder de terugkeer van vader in het gezin, de specifieke kind-eigen problemen van de minderjarigen en de noodzaak om met name [minderjarige 2] op korte termijn duidelijkheid te bieden over de plek waar zij zal gaan wonen, is het naar het oordeel van het hof van groot belang dat de gecertificeerde instelling het overzicht houdt. Daarbij komt dat de ouders de implicaties van alle gebeurtenissen voor de kinderen onvoldoende onderkennen en bij hun keuzes de belangen van de kinderen niet altijd voorop stellen. Het is belangrijk dat alle ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd en de gecertificeerde instelling als onafhankelijke partij daarover de regie heeft, waarbij de belangen van de minderjarigen centraal staan. Het hof overweegt daarbij dat de begeleiding van de minderjarigen veel van de ouders als opvoeders vergt en in de toekomst nog zal blijven vergen. Een ondertoezichtstelling is als kinderbeschermingsmaatregel ook bedoeld om de ouders hierin te kunnen ondersteunen. Gelet hierop, verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en M. Th. Linsen – Penning de Vries, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2017.