Kern van het geschil en enige achtergrondinformatie
5. Het huwelijk van de destijds in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen is op 15 augustus 1986 ontbonden. Partijen zijn daarna tot omstreeks eind 2010, derhalve bijna 25 jaar, blijven samenwonen in de voormalige echtelijke woning als waren zij gehuwd, waarbij de ontbonden huwelijksgemeenschap onverdeeld is gebleven. Op 4 oktober 2011 heeft de vrouw bij inleidende dagvaarding en bij latere conclusie van repliek tevens vermeerdering/wijziging van eis alsnog verdeling van de huwelijksgemeenschap althans de gemeenschap tussen partijen op de door haar voorgestane wijze gevorderd.
6. De vrouw suggereert op bladzijde 10 van haar memorie van antwoord dat zij heeft beoogd slechts partiële verdeling van de woning en verrekening van de daarmee samenhangende vorderingen te vorderen. Echter, nu de rechtbank is uitgegaan van de verdeling van de gehele gemeenschap en partijen daartegen niet hebben gegriefd, gaat het hof daar eveneens vanuit.
7. Uit de grieven van de man begrijpt het hof dat in het kader van de verdeling van de (ontbonden huwelijks) gemeenschap in geschil zijn:
- de wijze waarop de rechtbank de verkoop van de woning met opstallen en grond (hierna ook: de woning) heeft gelast;
- de vorderingen die partijen over en weer op elkaar stellen te hebben.
8. Het hof zal de grieven van de man hieronder gezamenlijk bespreken nu deze zich daartoe lenen.
Woning met opstallen en grond
9. De man is van mening dat niet de vrouw, maar hijzelf had moeten worden gemachtigd de woning op de door de rechtbank gelaste wijze te verkopen, waarbij het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de ander. Hij voert daartoe het volgende aan:
- de man heeft wel degelijk inspanningen gedaan om de woning te verkopen. Er is één bezichtiging geweest en de man heeft verschillende gesprekken gehad met de makelaar;
- de markt voor onroerend goed was slecht, het lag niet aan het geringe animo van de man voor verkoop van de woning;
- de vrouw heeft nog maar weinig verkoopactiviteiten ontplooid en zij heeft de bezichtiging door een door de man aangedragen potentiële koper afgehouden;
- de geestelijk toestand van de man is na zijn burn-out die duurde van 2002 tot 2009 verbeterd en hij heeft de intentie zijn garagebedrijf weer uit te oefenen in de bij de woning behorende loods. De leeftijd van de man (67 jaar) staat hieraan niet in de weg;
- de man is als gevolg van het vonnis aangewezen op het huren van eigen woonruimte en een eigen loods, terwijl de vrouw niets met de gemeenschappelijke loods doet;
- de vrouw heeft de gemeenschappelijke betalingen gestaakt, zodat de man alle kosten van de woning moest betalen. Ook heeft zij op eigen initiatief de woning verlaten en wenste zij daarin niet terug te keren, hoewel de man haar dat in 2010 meermalen heeft verzocht.
10. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd als volgt:
- de man heeft viereneenhalf jaar geprofiteerd van het alleengebruik van de woning en nauwelijks iets gedaan om de verkoop van de woning te bevorderen;
- de vrouw hoeft niet tegen haar zin in een onverdeelde gemeenschap te blijven;
- willekeur aan de zijde van de vrouw is uitgesloten aangezien de rechtbank heeft bepaald dat de vrouw zich met betrekking tot de bepaling van de vraag- en verkoopprijs van de woning dient te gedragen naar de aanwijzingen van de makelaar;
- nadat zij in de woning is getrokken, heeft de vrouw in overleg met de makelaar een plan ontwikkeld om de woning gereed voor de verkoop te maken. Inmiddels heeft de vrouw, zonder enige hulp of bijdrage van de man, alle noodzakelijke werkzaamheden (laten) uitvoeren en staat de woning te koop;
- de man toont niet aan dat sprake is van een serieuze en levensvatbare poging een nieuwe onderneming op te starten. Kennelijk meent hij door het uitspreken van de intentie daartoe meer kans te maken om (niet alleen in de loods maar ook) in de woning te blijven. De man ontplooit pas activiteiten na een rechterlijke uitspraak;
- verdeling van de woning is in het belang van beide partijen aangezien dan de schulden kunnen worden afgelost en partijen verder kunnen met hun leven. De man heeft inmiddels alternatieve woon- en bedrijfsruimte gevonden, van waaruit hij zijn onderneming (het restaureren van oldtimers) kan uitoefenen.
11. Het hof overweegt als volgt. Artikel 3:185 BW bepaalt dat voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen - zoals in casu het geval is - de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang. Is een zodanig verzoek gedaan, dan is de rechter bij de vaststelling niet gebonden aan wat door partijen over en weer als wijze van verdeling gesteld wordt.
12. De rechtbank heeft in het kader van de verdeling - kort weergegeven - beslist dat de man de woning ter vrije beschikking aan de vrouw dient te stellen, zodat zij in samenwerking met een makelaar de verkoop en levering van de woning kan bewerkstelligen, waarbij het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de man. Verkoop van de woning is een wijze van verdelen. Gezien de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk dat aan de vrouw de mogelijkheid wordt gegeven om tot een verdeling te komen door verkoop onder gehoudenheid om de verkoopprijs na aftrek van kosten te verdelen. Het hof neemt de beslissing van de rechtbank en de daarvoor gegeven gronden over en maakt deze tot de zijne. De man heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Evenmin begrijpt het hof uit de memorie van grieven dat de man bezwaren heeft tegen de verkoop van de woning op zich. Gebleken is dat de woning inmiddels op de markt is gebracht en te koop wordt aangeboden. Tevens heeft de man onweersproken de beschikking over alternatieve woon- en bedrijfsruimte. Gelet hierop heeft de man geen belang meer bij de kennelijk door hem voorgestane wijze van verdeling waarbij hij de vrije beschikking over de woning zou krijgen teneinde deze in samenwerking met een makelaar te verkopen. Het bestreden vonnis zal derhalve in zoverre worden bekrachtigd.
13. Een goede procesorde brengt met zich mee dat partijen over en weer hun stukken zodanig opstellen dat deze ook voor de rechter duidelijk zijn. In het kader van de onderhavige procedure is het van belang dat vastgesteld kan worden of de schulden behoren tot de huwelijkse periode of niet. Naar het oordeel van het hof hebben partijen niet duidelijk aangegeven wat nu een huwelijkse schuld is geweest en of een partij uit privévermogen meer dan de helft van die schuld heeft betaald. Daarnaast tast het hof in het duister of er sprake is van een schuld die partijen gemeenschappelijk zijn aangegaan na de ontbinding van het huwelijk en op welke wijze partijen de draagplicht van die schulden onderling hebben geregeld. Niet ter discussie staat tussen partijen dat de onderhandse geldlening die de moeder van de vrouw aan partijen heeft verstrekt, alsmede de persoonlijke lening bij de Finatabank door beide partijen gedragen moeten worden, waarbij het hof ervan uitgaat dat er sprake is van een draagplicht van ieder van partijen van 50%.
14. De man en de vrouw halen in juridische zin verschillende leerstukken door elkaar. De leerstukken die het hof heeft trachten te onderkennen zijn:
- aflossing c.q. rentebetalingen op de hypothecaire geldleningen;
- aflossing c.q. rentebetalingen op geldleningen;
- verdeling opbrengst verkoop activa die behoren tot de voormalige huwelijksgemeenschap;
- storting van gelden op de gemeenschappelijk bankrekeningen na datum ontbinding huwelijksgemeenschap;
- opnames van de gemeenschappelijk bankrekeningen na datum ontbinding huwelijksgemeenschap.
15. Met betrekking deze leerstukken heeft de man het navolgende door elkaar gesteld.
16. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij aan de vrouw dient te voldoen:
- € 622,41 ter zake van aflossing/rentebetaling op de hypothecaire geldlening bij Obvion
- € 6.744,65 ter zake aflossingen op de lening bij de Finatabank en de lening bij de moeder van de vrouw over de periode 2011 tot en met september 2014
- € 100,- per maand, vermeerderd met het aantal maanden vanaf oktober 2014 totdat de schuld bij de Finatabank door de vrouw daadwerkelijk is afgelost.
Volgens de man heeft hij wel degelijk lasten voldaan. De man stelt reeds een bedrag van
€ 4.820,-
(het hof begrijpt: een bedrag van € 4.720,-, nu zulks ook blijkt uit productie 10 bij brief van 24 maart 2016, waarnaar de man in dit kader verwijst)te hebben afgelost op de lening bij de moeder van de vrouw, zodat ter zake resteert een door hem te betalen bedrag van € 6.744,65 minus € 4.720,- = € 2.024,65.
17. De man vordert op zijn beurt betaling door de vrouw van:
- een in 2010 door hem betaald bedrag van in totaal € 425,- ten behoeve van de auto van de vrouw (een [auto een] , afkomstig uit de bedrijfsvoorraad van de man) + € 4.000,- ter zake de [auto twee] eveneens afkomstig uit de bedrijfsvoorraad van de man, die de vrouw gebruikte toen de [auto een] niet meer functioneerde en die zij later heeft verkocht;
- de helft van de door de man over de periode 2010 tot en met januari 2016 betaalde verzekeringen voor de woning van in totaal € 4.810,59;
- de helft van de premie van de jaarlijks door de man betaalde glasverzekering over laatstgenoemde periode van in totaal € 136,40;
- een totaalbedrag van € 2.703,33 wegens van 2010 tot en met januari 2016 door de man voor de vrouw betaalde premie voor een levensverzekering. Deze kosten hebben volgens de man enkel betrekking op de persoon van de vrouw en dienen dan ook volledig door de vrouw aan hem te worden terugbetaald.
18. Voorts stelt de man dat de vrouw na de echtscheiding in 1986 gelden aan een tweetal gezamenlijke rekeningen van partijen heeft onttrokken. Van de Rabobankrekening zijn tot de opheffing daarvan in januari 2011 de gezamenlijke lasten betaald. Beide partijen hebben in de jaren na 1986 op deze rekening diverse bedragen gestort, aldus de man. Van 5 oktober 2010 tot en met 29 december 2010 heeft de man € 6.758,- op deze rekening gestort, terwijl de vrouw van 11 oktober 2010 tot en met 31 december 2010 € 3.909,80 op deze rekening heeft gestort. Nu de man over deze jaren meer heeft gestort dan de vrouw, dient zij de helft van het verschil, ofwel € 1.424,10 aan hem terug te betalen, aldus de man.
19. Volgens de man heeft de vrouw tevens gelden tot een bedrag van € 5.563,98 van de Rabobankrekening naar haar privérekening overgeboekt. Op grond van artikel 3:194 BW dan wel op grond van redelijkheid en billijkheid dient de vrouw dit volledige bedrag aan de man te betalen. De vrouw heeft eveneens zonder medeweten van de man het saldo ad € 549,05 van de tweede gezamenlijke rekening van partijen bij de Regiobank naar haar privérekening overgeboekt.
20. Op grond van het vorenstaande berekent de man zijn vordering op de vrouw op een bedrag van € 14.564,26.
21. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man aldus:
- de man heeft wel degelijk hypothecaire lasten onbetaald gelaten;
- met betrekking tot de kosten van de auto’s: partijen betaalden over en weer kosten voor elkaar. De vrouw heeft ook betalingen gedaan voor auto’s die in het bezit van de man waren. De man heeft de [auto een] verkocht en € 2.850,- winst gemaakt;
- ter zake de verzekeringen met betrekking tot de woning en de kosten/premie van de levensverzekering verbonden aan de hypothecaire geldlening waren partijen overeengekomen dat de man alle lasten van de woning voor zijn rekening zou nemen, waartegenover de vrouw geen gebruiksvergoeding zou vorderen;
- de vrouw heeft van 1 augustus 2010 tot en met 2 augustus 2016 een bedrag van
€ 27.147,52 betaald op de lening bij haar moeder, de hypothecaire lening bij Obvion en de lening bij Interbank terwijl de man daaraan maar € 3.650,31 heeft bijgedragen;
- de vrouw genoot in de periode 4 augustus 2010 tot 1 januari 2011 aanzienlijk meer inkomen dan de man en betaalde in die periode de gezamenlijke lasten van partijen en de nodige kosten voor de man (zoals zorgverzekering en naheffingen);
- nu het inkomen van de vrouw vele malen hoger was dan dat van de man mocht de vrouw gelden opnemen van de gemeenschappelijke rekeningen en is geen sprake van de gestelde onttrekkingen van de gemeenschappelijke rekeningen;
- de over het jaar 2009 door de onderneming van partijen ( [naam] ) verschuldigde belasting die door de vrouw is betaald en de teruggave omzetbelasting over dat jaar dienen dan ook nog tussen partijen verrekend te worden.
22. Het hof overweegt als volgt. Partijen waren in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Aangezien de echtscheidingsprocedure van partijen onder het huwelijksvermogensrecht van vóór de wetswijziging van 1 januari 2013 is ingezet, is de huwelijksgemeenschap van rechtswege ontbonden op het tijdstip van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, ofwel 15 augustus 1986 (de peildatum). Derhalve is op 15 augustus 1986 een einde gekomen aan de boedelmenging, zodat de nadien verkregen goederen of ontstane schulden niet meer ten bate of ten laste van de huwelijksgemeenschap komen. Indien een van partijen lasten met betrekking tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap voor meer dan de helft uit privévermogen heeft betaald, heeft deze partij een regresvordering op de ander.
23. Indien partijen na 15 augustus 1986 gezamenlijk goederen in eigendom hebben verkregen, is sprake van een eenvoudige gemeenschap. Hiervoor geldt in beginsel eveneens dat indien een van partijen lasten met betrekking tot die goederen voor meer dan de helft uit zijn of haar privévermogen heeft betaald, die partij een regresvordering heeft op de andere partij. Voor na 15 augustus 1986 gezamenlijk als hoofdelijk verbonden schuldenaar aangegane schulden - zoals de in 2007 gesloten geldleningsovereenkomst bij de moeder van de vrouw (productie V eerste aanleg) - geldt dat de partij die uit privévermogen meer dan de helft van een dergelijke schuld heeft voldaan, voor dat meerdere regres heeft op de andere partij. Indien partijen na de ontbinding in het kader van hun voortgezette samenleving (stilzwijgende) afspraken hebben gemaakt, dienen zij deze in beginsel ook na te komen. Echter, op basis van hetgeen door partijen is gesteld, heeft het hof geen inzicht in de (stilzwijgende) afspraken van partijen met betrekking tot hetgeen zich heeft afgespeeld in de periode na de ontbinding van het huwelijk.
24. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of in casu over de periode van 15 augustus 1986 tot op heden van vorenbedoelde regresvorderingen sprake is en zo ja, wat de omvang daarvan is. Het hof kan dit niet afleiden uit of vaststellen aan de hand van de door partijen overgelegde bankafschriften, nu deze bankafschriften enkel zien op de periode vanaf 2010 (bankafschriften over het tijdvak vanaf de peildatum 15 augustus 1986 tot aan de datum van de overgelegde bankafschriften ontbreken), partijen vanaf de peildatum in 1986 door de jaren heen over en weer bedragen hebben betaald van zowel de gezamenlijke als de privérekeningen en de man ook bankafschriften met betalingen heeft overgelegd op naam van [naam] .
25. Het hof kan om diezelfde reden evenmin vaststellen of een van partijen een vordering heeft op de ander vanwege voor die ander uit eigen privévermogen verrichte betalingen ter zake een privégoed of privéschuld van die ander en zo ja, wat de exacte omvang van die vordering is.
26. De man heeft nog gesteld dat de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zoek heeft gemaakt of verborgen heeft gehouden door gelden van de gemeenschappelijke rekening van partijen naar haar privérekening over te maken. Het hof overweegt dat artikel 3:194 lid 2 waarop de man zijn vordering grondt, in casu enkel geldt voor de ontbonden huwelijksgemeenschap: daaraan zouden de gelden dan onttrokken moeten zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de man in de verste verte niet aangetoond dat de door de vrouw in 2010 overgeschreven gelden behoorden tot de op de peildatum 15 augustus 1986 aanwezige gemeenschapsgoederen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en nu - zoals in rechtsoverweging 24 reeds is overwogen - in het geheel niet inzichtelijk is geworden welke partij wat wanneer heeft betaald, ziet het hof evenmin aanleiding op grond van de redelijkheid en billijkheid te bepalen dat de vrouw het door haar op haar privérekening overgeschreven bedrag aan de man dient te betalen. Het hof merkt in dit kader nog op dat de man geen financiële consequenties heeft verbonden aan zijn stelling dat de vrouw zonder medeweten van de man het saldo ad € 549,05 van de tweede gezamenlijke rekening van partijen bij de Regiobank naar haar privérekening heeft overgeboekt. De vrouw heeft evenmin een vordering geformuleerd ter zake de door haar gestelde belastingbetaling en -teruggave 2009 samenhangend met het garagebedrijf van partijen. Het hof hoeft daarover derhalve niet te beslissen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof niet kan vaststellen of partijen over en weer gelden van elkaar te vorderen hebben.