ECLI:NL:GHDHA:2017:2824

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
22-001510-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Gambia in 1985, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep van de verdachte. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk/type Zastava 99 kaliber 9 mm en 24 bijbehorende kogelpatronen op of omstreeks 27 oktober 2016 te Rotterdam.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank bevestigd zou worden. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte vrijgesproken diende te worden vanwege onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, met name de onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de aanhouding niet in het kader van het voorbereidend onderzoek naar het tenlastegelegde feit had plaatsgevonden en dat er geen sprake was van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het bezit van een geladen vuurwapen en munitie wordt als een ernstig feit beschouwd, dat een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij met zich meebrengt. Het hof heeft de straf zwaarder vastgesteld dan door de advocaat-generaal was geëist, gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001510-17
Parketnummer: 10-662124-16
Datum uitspraak: 22 september 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Gambia) op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava 99 kaliber 9 mm en/of 24 bijbehorende kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geschied en dat al het bewijs dat is verkregen na die onrechtmatige aanhouding dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdachte is enkel op basis van een internationale aandachtvestiging van een zekere [gezocht persoon] op straat aangehouden, zonder dat ter plekke is geverifieerd of de verdachte wel [gezocht persoon] was en zonder dat ten aanzien van verdachte verder ook maar enig redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Het hierop gevolgde zoeken naar de identiteitspapieren van verdachte in het dashboard- dan wel handschoenenkastje van de auto waarin verdachte reed is eveneens onrechtmatig geschied nu de verdachte daarvoor geen toestemming heeft gegeven. In beide gevallen is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden, aldus het verweer.
Het hof stelt voorop dat de stelling van de raadsvrouw dat bewijsmateriaal dat wordt vergaard ná het begaan van een vormverzuim dient te worden uitgesloten van het bewijs, geen steun vindt in het Nederlandse recht. Als sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het wetboek van Strafvordering staat het de rechter vrij om te beoordelen of aan dat vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg daarvoor in aanmerking komt.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer verder uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- op 26 oktober 2016 werd rond 19.30 uur een personenauto voorzien van het Duitse export kenteken [x] gecontroleerd. Deze auto stond op naam van [gezocht persoon]. Bij navraag bleek er een aandachtvestiging op deze persoon te zijn vanuit Zweden in verband met de handel in verdovende middelen;
- de bestuurder van de auto, de enige inzittende, werd hierop direct aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, zonder dat hem werd gevraagd zich te identificeren. De bestuurder bleek later te zijn genaamd [verdachte], de verdachte;
- vervolgens werd - op aanwijzing van de verdachte - een onderzoek in de door hem bestuurde personenauto ingesteld naar zijn identiteitspapieren. Hierbij werden in het handschoenenkastje een Zweedse ID kaart en een Gambiaans rijbewijs op naam van [verdachte], geboren op [geboortejaar] 1984 te [geboorteplaats] (Gambia) aangetroffen. In dit handschoenenkastje lag, direct in het zicht, naast de identiteitspapieren een 9 mm patroon;
- de verdachte, [verdachte], werd hierop aangemerkt als verdachte ter zake handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
- naar aanleiding van de in de auto aangetroffen patroon is er binnengetreden en gezocht in de woning van de verdachte op grond van de Wet Wapens en Munitie; in de slaapkamer werd in een kast een vuurwapen kaliber 9 mm en een houder met bijbehorende patronen aangetroffen.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof allereerst van oordeel dat, na staande houding van de door verdachte bestuurde auto in verband met een internationale aandachtvestiging, ter plekke geverifieerd had moeten – en ook kunnen - worden of verdachte de
persoon was die gesignaleerd stond, alvorens tot aanhouding over te gaan. Alsdan had aanstonds duidelijk kunnen worden dat de verdachte niet degene was die gesignaleerd stond. Nu zulks is nagelaten acht het hof die aanhouding onrechtmatig.
Het hof verbindt aan deze onrechtmatige aanhouding evenwel geen consequenties, nu die aanhouding niet plaatsvond in het kader van – en dus ook geen relatie had met - het voorbereidend onderzoek naar het in de
onderhavigezaak tenlastegelegde feit, zijnde overtreding van de Wet Wapens en Munitie, maar in een
anderezaak, zijnde de aandachtvestiging/signalering voor de handel in verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Ook het onderzoek in de door verdachte bestuurde auto levert naar het oordeel van het hof niet een zodanig verzuim op, nu dat onderzoek, dat was gericht op identificatie van de verdachte, plaatsvond op zijn aanwijzing, en derhalve met zijn impliciete toestemming.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat geen sprake is van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Daarom is er geen reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. Het hof verwerpt dan ook de in dit verband gevoerde verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op ofomstreeks 27 oktober 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava 99 kaliber 9 mm en
/of24 bijbehorende kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn woning voorhanden gehad. Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik daarvan. Het brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting. Het bezit van een gebruiksklaar vuurwapen en bijbehorende munitie is dan ook onaanvaardbaar en dient zwaar bestraft te worden.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Het hof laat bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf meewegen dat het vuurwapen geladen was en dat de verdachte de bijbehorende munitie direct voorhanden had en komt daarmee tot een hogere straf dan geëist door de advocaat-generaal.
Alles afwegende leidt dit tot na te noemen straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. R.J. de Bruijn en mr. Th.P.L. Bot, in bijzijn van de
griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2017.
Mr. R.J. de Bruijn is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.