In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Gambia in 1985, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep van de verdachte. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk/type Zastava 99 kaliber 9 mm en 24 bijbehorende kogelpatronen op of omstreeks 27 oktober 2016 te Rotterdam.
Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank bevestigd zou worden. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte vrijgesproken diende te worden vanwege onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, met name de onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de aanhouding niet in het kader van het voorbereidend onderzoek naar het tenlastegelegde feit had plaatsgevonden en dat er geen sprake was van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het bezit van een geladen vuurwapen en munitie wordt als een ernstig feit beschouwd, dat een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij met zich meebrengt. Het hof heeft de straf zwaarder vastgesteld dan door de advocaat-generaal was geëist, gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan.