ECLI:NL:GHDHA:2017:3112

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
001433-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in strafzaak; niet-ontvankelijkheid verzoeker in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2017 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van de verzoeker, die betrokken was in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie. De verzoeker had eerder, op 27 en 29 maart 2017, een inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak gehad bij de rechtbank Den Haag, waar de meervoudige strafkamer onder leiding van voorzitter mr. H. Steenhuis en de rechters mr. E.E. Schotte en mr. S.L.M. Staals zitting hadden. Na de zitting heeft de verzoeker op 6 april 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen deze rechters, maar de wrakingskamer van de rechtbank heeft hem op 8 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing omtrent een wrakingsverzoek in een strafzaak, zoals bepaald in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer van het hof heeft op 13 oktober 2017 het hoger beroep behandeld, waarbij de verzoeker en zijn raadsman, mr. D.G. Barmentlo, aanwezig waren. De advocaat-generaal, mr. H.J.J. Knol, heeft ook zijn standpunt gepresenteerd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen doorbrekingsgrond is aangevoerd die zou rechtvaardigen dat het appelverbod wordt doorbroken. De beslissing van het hof is op 1 november 2017 gegeven, en een afschrift van deze beslissing is verzonden aan de betrokken partijen, waaronder de raadsman van de verzoeker en de rechters die in de oorspronkelijke zaak zitting hadden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001433-17
Parketnummer hoofdzaak : 09-994354-14
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijke verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

wonende aan [adres],
verzoeker,
raadsman: mr. D.G. Barmentlo, advocaat te Nijmegen.

Het geding

1. Op 27 en 29 maart 2017 heeft ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoeker plaatsgevonden, alwaar mr. H. Steenhuis, voorzitter, mr. E.E. Schotte en mr. S.L.M. Staals zitting hadden. Op 29 maart 2017 heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat op 11 april 2017 om 13.00 uur uitspraak zal worden gedaan.
2. Bij brief van 6 april 2017 heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van voornoemde leden van de meervoudige strafkamer gedaan. Dit verzoek is op 24 april 2017 door de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag behandeld. Bij beslissing van 8 mei 2017 heeft de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
3. Bij akte van 19 mei 2017 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing van de wrakingskamer.
4. De voorzitter van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft verzoeker bij brief, gedateerd 11 augustus 2017, medegedeeld dat ingevolge artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beginsel geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing die is genomen op een verzoek tot wraking en dat dit slechts anders is indien sprake is van een zogenoemde doorbrekingsgrond. Voorts is verzoeker medegedeeld dat hij niet kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep, nu een dergelijke doorbrekingsgrond niet is aangevoerd. Op deze brief is bij faxbericht van 8 september 2017 door mr. Barmentlo inhoudelijk gereageerd.
5. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft het hoger beroep op 13 oktober 2017 ter openbare zitting behandeld. Verzoeker en diens raadsman zijn ter zitting verschenen en gehoord. Mr. Barmentlo heeft het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. De advocaat-generaal mr. H.J.J. Knol heeft eveneens zijn standpunt uiteengezet overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke conclusie.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

6. Voorop staat dat tegen een beslissing omtrent een verzoek tot wraking in een strafzaak ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen rechtsmiddel openstaat.
7. In civiele zaken geldt een soortgelijke bepaling: artikel 39, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (voorheen tot 1 januari 2002: art. 32 lid 5 Rv) bepaalt dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen voorziening openstaat.
8. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 januari 1999 (ECLI:NL:HR:1999:ZC2824, NJ 1999, 243) ten aanzien van het appelverbod in artikel 32 lid 5 Rv (oud) evenwel een ontsnappingsmogelijkheid geformuleerd, in die zin dat “zulks [slechts] anders [is] indien de rechter de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzoek tot wraking niet kan worden gesproken”. Deze uitzondering op het appelverbod in civiele wrakingszaken is in latere jurisprudentie door de Hoge Raad bestendigd.
9. De wrakingskamer overweegt, onder verwijzing naar onder andere de bij HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7031 behorende conclusie van A-G mr. Machielse, dat de Hoge Raad in strafzaken niet in vergelijkbare zin heeft geoordeeld. Een niet-ontvankelijkverklaring van cassatieberoepen tegen beslissingen in wrakingsincidenten in strafzaken is meestal kort en krachtig geformuleerd, zonder enige verwijzing naar de mogelijkheid van een uitzondering op het appelverbod van artikel 515 lid 5 Sv als op de in het arrest van 22 januari 1999 overwogen gronden. De door de Hoge Raad in civiele zaken geformuleerde doorbrekingsgronden hebben tot op heden geen toepassing gevonden ten aanzien van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv. Het beroep op de door verzoeker gestelde doorbrekingsgronden kan hem daarom niet baten.
10. Dat het ‘Wrakingsprotocol rechtbank Den Haag’ en de ‘Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken’ (bij wijze van uitzondering op de hoofdregel) bepalen dat een rechtsmiddel openstaat tegen een wrakingsbeslissing indien – kort gezegd – van een doorbrekingsgrond sprake is, kan aan het voorgaande niet afdoen. Ook eerdergenoemde mededeling van de voorzitter van de wrakingskamer van dit gerechtshof in haar brief, gedateerd 11 augustus 2017, brengt niet met zich mee dat de doorbrekingsjurisprudentie ook geldt ten aanzien van de beslissing als bedoeld in artikel 515 lid 5 Sv.
11. Gelet op het voorgaande dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van
8 mei 2017 van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, de genoemde voorzitter, mr. H. Steenhuis, en rechters, mrs. E.E. Schotte en S.L.M. Staals, en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is bij vervroeging gegeven op 1 november 2017 door mrs. R.M. Bouritius, W.M.G. Visser en H.J. van Kooten, in aanwezigheid van de griffier mr. C. de Bruin.