In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van de verzoeker, geboren in 1963 te Suriname. Het verzoek was gebaseerd op de weigering van het hof om de behandeling van de strafzaak aan te houden, zodat de verdediging de kans zou krijgen om de administratie nader te onderzoeken. De verdediging stelde dat de administratie, die door de FIOD in beslag was genomen, pas de dag voor de zitting beschikbaar was gekomen, waardoor zij deze niet tijdig kon bestuderen. De verzoeker vreesde dat het hof vooringenomen was, omdat het hof in zijn motivering had aangegeven dat de FIOD de administratie volledig had onderzocht en dat er sprake was van witwassen.
De raadsheren van het hof, E. van Die, A.E.A.M. van Waesberghe en S.K. Welbedacht, hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven niet in de wraking te berusten en niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 20 januari 2017 heeft de raadsman, mr. A. Jhingoer, zijn standpunt uiteengezet, waarbij hij de noodzaak van het aanhouden van de zaak benadrukte. De advocaat-generaal, mr. W.D. de Boer, heeft zich echter op het standpunt gesteld dat er geen objectieve schijn van partijdigheid was ontstaan.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een inhoudelijke beslissing betreft en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. Het hof heeft de motivering van de afwijzing als zorgvuldig en aan het juiste criterium getoetst beschouwd. Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de beslissing van de raadsheren niet duidde op vooringenomenheid, maar op een inhoudelijke afweging van de zaak.