In de zaak met zaaknummer 22-004509-13 heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2017 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoekster, die stelde dat de raadsheren vooringenomen waren door hun weigering om de strafzaak aan te houden, zodat de verdediging de kans kreeg om de administratie nader te onderzoeken. De administratie was in beslag genomen door de FIOD en was volledig onderzocht. De raadsheren gaven aan dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een inhoudelijke beslissing was en dat de wrakingskamer niet de taak had om inhoudelijke beslissingen te toetsen.
Tijdens de zitting op 13 januari 2017, waar de raadsheren E. van Die, A.E.A.M. van Waesberghe en S.K. Welbedacht aanwezig waren, werd het verzoek tot wraking gedaan. De raadsheren gaven in een schriftelijke reactie aan niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer behandelde het verzoek op 20 januari 2017, waarbij de raadsman zijn standpunt uiteenzette en de advocaat-generaal haar standpunt naar voren bracht. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren.
Het hof oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar een gemotiveerde inhoudelijke beslissing was. De wrakingskamer benadrukte dat vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd kan zijn in uitzonderlijke gevallen, wat hier niet aan de orde was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.A. Schuering en J.A. van Kempen, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.