ECLI:NL:GHDHA:2017:363

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
22-004509-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoekster

In de zaak met zaaknummer 22-004509-13 heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2017 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoekster, die stelde dat de raadsheren vooringenomen waren door hun weigering om de strafzaak aan te houden, zodat de verdediging de kans kreeg om de administratie nader te onderzoeken. De administratie was in beslag genomen door de FIOD en was volledig onderzocht. De raadsheren gaven aan dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een inhoudelijke beslissing was en dat de wrakingskamer niet de taak had om inhoudelijke beslissingen te toetsen.

Tijdens de zitting op 13 januari 2017, waar de raadsheren E. van Die, A.E.A.M. van Waesberghe en S.K. Welbedacht aanwezig waren, werd het verzoek tot wraking gedaan. De raadsheren gaven in een schriftelijke reactie aan niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer behandelde het verzoek op 20 januari 2017, waarbij de raadsman zijn standpunt uiteenzette en de advocaat-generaal haar standpunt naar voren bracht. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren.

Het hof oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar een gemotiveerde inhoudelijke beslissing was. De wrakingskamer benadrukte dat vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd kan zijn in uitzonderlijke gevallen, wat hier niet aan de orde was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.A. Schuering en J.A. van Kempen, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000087-17
Rolnummer hoofdzaak : 22-004509-13
Datum beslissing : 26 januari 2017
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres],
de verzoekster,
bijgestaan door haar raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

Het geding

In de strafzaak tegen verzoekster onder genoemd rolnummer heeft op 13 januari 2017 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Den Haag plaatsgevonden, alwaar mrs. E. van Die, A.E.A.M. van Waesberghe en S.K. Welbedacht zitting hadden.
Bij mondeling verzoek heeft de raadsman op deze terechtzitting namens verzoekster een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie d.d. 18 januari 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 20 januari 2017 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsman mr. Jhingoer is gehoord. Mr. Jhingoer heeft zijn standpunt uiteengezet overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde aantekeningen, met bijlagen. De advocaat-generaal mr. W.D. de Boer heeft haar standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

5. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de weigering van voormelde raadsheren om desgevraagd de strafzaak aan te houden om de verdediging de kans te geven de administratie nader te onderzoeken, een en ander zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2017. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de raadsman ter nadere onderbouwing, zakelijk weergegeven, nog het volgende naar voren gebracht. De verdediging zou aan de hand van de administratie kunnen aantonen waar het geld vandaan komt en kan daarmee aantonen dat geen sprake is van witwassen. De administratie kwam pas de dag vóór de terechtzitting beschikbaar, zodat deze nog niet door de verdediging kon worden onderzocht. Met het afwijzen van het verzoek om aanhouding heeft het hof blijk gegeven van vooringenomenheid. Immers heeft het hof in de motivering gesteld dat de administratie door de FIOD volledig is onderzocht en hierdoor neemt het hof het standpunt in dat de conclusie van de FIOD, namelijk dat er sprake is van witwassen, juist is. Daarnaast is het onjuist dat de boekhouder [naam boekhouder] in het geheel niet op de hoogte was van de investeringen van de verzoekster in het project [naam project]. [naam boekhouder] is bovendien gehoord zonder dat hij over de administratie kon beschikken.
Gelet op het voorgaande levert het afwijzen van het aanhoudingsverzoek een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de strafkamer jegens de verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat verzoeksters vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is, omdat het voor de strafkamer reeds vaststaat dat er sprake is van witwassen.
6. Mrs. E. van Die, A.E.A.M. van Waesberghe en S.K. Welbedacht hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een inhoudelijke beslissing betreft en dat het niet de taak van de wrakingskamer is om inhoudelijke beslissingen te toetsen en tegen deelbeslissingen als een (intern) appelcollege te fungeren. Slechts in het uitzonderlijke geval dat - in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval - een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven, kan de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd zijn. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Het verzoek is zorgvuldig en aan het juiste criterium getoetst - in het licht van de daaraan ten grondslag gelegde motivering en de inhoud van het dossier - en op basis daarvan zag het hof niet de noodzaak om het verzoek toe te wijzen.
7. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te
worden afgewezen, nu er - kort gezegd - naar objectieve maatstaven geen gerechtvaardigde
schijn van partijdigheid is ontstaan.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

8. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die
een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de
verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker
dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
9. In het onderhavige geval heeft het hof blijkens het proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2017 als motivering voor de afwijzing van het aanhoudingsverzoek het volgende overwogen:
“Het hof overweegt hiertoe dat de administratie in beslag is genomen door de FIOD en blijkens het ter zake opgemaakte proces-verbaal door de FIOD reeds volledig is doorzocht. Naar aanleiding daarvan is de boekhouder [naam boekhouder], onder wie de administratie in beslag is genomen, gehoord. [naam boekhouder] heeft verklaard in het geheel niet op de hoogte te zijn geweest van de investeringen van[naam medeverdachte] [wrakingskamer: medeverdachte]
in het project [naam project]. Tegen die achtergrond bezien is naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet aangevoerd waarom desondanks de noodzaak bestaat om de behandeling van de zaak aan te houden en de verdediging in de gelegenheid te stellen om de administratie opnieuw te onderzoeken.”
10. Het gaat dus om een inhoudelijke beslissing, die uitvoerig is gemotiveerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt uit deze motivering niet dat het hof een oordeel heeft gegeven over de juistheid van het boekenonderzoek door de FIOD, noch omtrent de verklaring van [naam boekhouder] en evenmin over het vaststaan van witwassen, zodat reeds hierom niet van de gestelde vooringenomenheid is gebleken.
10. Overigens vormen afwijzende noch toewijzende beslissingen van een rechter, zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, in het algemeen een grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is gegeven.
12. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer niet van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid gebleken.
13. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder
weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsman van de verzoekster, de verzoekster, de genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is op 26 januari 2017 gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville,
A.A. Schuering en J.A. van Kempen, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.