ECLI:NL:GHDHA:2017:3752

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.210.606/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de gevolgen van een eenmanszaak met negatief ondernemingsvermogen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 29 november 2017, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de ontbinding van het huwelijk van partijen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak van de man, die een negatief ondernemingsvermogen heeft. De man heeft op zijn beurt verweer gevoerd en verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze door de vrouw is bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank de activa van de eenmanszaak onjuist heeft verdeeld en dat de man een bedrag aan haar verschuldigd is. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, waarbij de echtscheidingsbeschikking op 19 december 2016 is ingeschreven. Het hof heeft de activa van de eenmanszaak van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw de helft van het negatieve eigen vermogen aan de man moet voldoen. De rechtbank had de activa en passiva van de onderneming niet correct verdeeld, wat het hof heeft gecorrigeerd.

De beslissing van het hof houdt in dat de activa van de eenmanszaak aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting om de schulden te voldoen. De vrouw moet een bedrag van € 9.863,- aan de man betalen, wat de helft van het negatieve eigen vermogen van de eenmanszaak vertegenwoordigt. Daarnaast heeft het hof de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd en de inboedelgoederen aan de vrouw toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 november 2017
Zaaknummer : 200.210.606/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-7727 en FA RK 15-4129
Zaaknummers rechtbank : C/09/474690 en C/09/489691
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. van den Bout te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Gravesteijn te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 28 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 november 2016 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 10 april 2017 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 29 september 2017 mondeling behandeld door mr. I. Obbink-Reijngoud als raadsheer-commissaris. Tevens was de oudste raadsheer, J.M. van Baardewijk, ter zitting aanwezig. Partijen hebben hier desgevraagd mee ingestemd.
Ter zitting waren verder aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
  • Van de zijde van de man op 27 oktober 2017 een V-formulier van diezelfde datum waarin wordt meegedeeld dat het hof partijen op verzoek van de vrouw de mogelijkheid heeft gegeven tot onderlinge overeenstemming te komen, maar dat van de zijde van de vrouw geen poging tot onderhandelen is gedaan. De man verzoekt derhalve zo spoedig mogelijk uitspraak te doen.
  • Van de zijde van vrouw op 6 november 2017 een V-formulier van diezelfde datum. Bij voormeld V-formulier wordt - voor zover hier van belang - bericht dat het door de vrouw recentelijk geïnitieerde onderhandelingsoverleg geen resultaat heeft opgeleverd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten uitgesproken. Voorts is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 19 december 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Uit de hierboven vermelde correspondentie blijkt dat partijen - na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld - geen overeenstemming hebben kunnen bereiken omtrent hetgeen hen verdeeld houdt, zodat het hof het hoger beroep alsnog dient te beoordelen.
2. In geschil zijn in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap:
  • de activa en passiva van de eenmanszaak van de man;
  • de postzegel- en muntenverzameling en de inboedel.
3. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover daarvan door de vrouw hoger beroep is ingesteld, op de in het beroepschrift genoemde gronden/grieven te vernietigen, en met bekrachtiging van de beslissingen van de rechtbank waartegen geen hoger beroep is ingesteld, opnieuw rechtdoende in hoger beroep bij beschikking, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad en met kosten rechtens:
te bepalen dat partijen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de te verdelen onderneming van de man per ultimo 2014 aldus hebben te verdelen dat deze onderneming met alle daartoe behorende positieve en negatieve bestanddelen ervan wordt toegedeeld aan de man tegen de hiervoor omschreven negatieve waarde ad € 15.731,- en daarbij te bepalen dat de vrouw de helft daarvan ad € 7.865,50 aan de man dient te vergoeden wegens onderbedeling in zoverre van de man te dezer zake, zulks evenwel zonder dat daarbij wordt bepaald dat de vrouw nog heeft te voldoen aan de ABN AMRO bank de helft van het negatieve saldo van de bankrekening no. [rekeningnummer] ad per ultimo 2014 € 29.542,-, dan wel subsidiair aan de man toe te delen zijn onderhavige onderneming per ultimo 2014, dus alle positieve en negatieve bestanddelen ervan, en daarbij te bepalen dat de vrouw te dezer zake zodanig bedrag heeft te vergoeden aan de man wegens onderbedeling in zoverre van de man als het hof in goede justitie juist en redelijk acht, zulks evenwel zonder dat daarbij wordt bepaald dat de vrouw nog heeft te voldoen aan de ABN AMRO bank de helft van het negatieve saldo van de bankrekening no. [rekeningnummer] ad per ultimo 2014 € 29.542,-;
te bepalen dat partijen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de postzegel- en muntenverzameling en de inboedelgoederen, die de man op de peildatum onder zich had, aldus hebben te verdelen dat deze postzegel- en muntenverzameling en die inboedelgoederen, die de man op de peildatum onder zich had, aan de man worden toegedeeld tegen een waarde van tezamen (€ 1.500,- + € 1.000,- =) € 2.500,- en daarbij te bepalen dat de man de helft daarvan ad € 1.250,- aan de vrouw dient te vergoeden wegens overbedeling in zoverre zijdens de man te dezer zake.
4. De man bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daartegen door de vrouw beroep is aangetekend met betrekking tot de verdeling van de onderneming, en te bepalen dat de vrouw aan de man verschuldigd is uit hoofde van de verdeling van de onderneming een bedrag van € 10.070,- dan wel een bedrag van € 9.078,50 en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige verdeling vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Procesrechtelijk

5. Het hof vat het in het verweerschrift opgenomen verzoek van de man ter zake zijn eenmanszaak op als een incidentele grief. Nu de vrouw zich daarop voldoende heeft kunnen voorbereiden en tegen het aanvoeren daarvan ook geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof deze grief in aanmerking nemen.

De eenmanszaak van de man

6. De vrouw is het niet eens met de wijze waarop de rechtbank de activa van de eenmanszaak van de man heeft verdeeld en de draagplicht voor de schulden heeft bepaald. Zij voert daartoe het volgende aan:
  • de rechtbank heeft de onderneming van de man onjuist verdeeld door eerst de gehele onderneming (dus alle positieve en negatieve bestanddelen daarvan) zonder nadere verrekening aan de man toe te delen, en vervolgens nog eens apart in de verdeling te betrekken de tot die onderneming behorende twee bedrijfsauto’s en de zakelijke schuld aan de ABN AMRO Bank ad € 29.542,- per eind 2014;
  • diverse activa (onder meer voorraden en vorderingen) zijn in het geheel niet in de verdeling betrokken;
  • volgens de vrouw had de rechtbank de hele onderneming aan de man moeten toedelen (dus alle positieve en negatieve bestanddelen daarvan) tegen een negatieve waarde per de peildatum van € 15.731,-, waarvan de vrouw de helft aan de man moet vergoeden en zonder dat zij hoeft bij te dragen in het negatieve saldo van de ABN AMRO bedrijfsrekening.
7. De man neemt ter zake de eenmanszaak de volgende standpunten in:
  • ook de man is van mening dat de rechtbank de verdeling van de onderneming niet correct heeft vastgesteld;
  • de man heeft er begrip voor dat de vrouw liever een schuld bij hem heeft dan bij de ABN AMRO Bank omdat eventuele kosten bij invordering door hem lager zullen zijn dan die bij invordering door de bank;
  • de man wenst alle activa en passiva van de onderneming toegedeeld te krijgen, een en ander conform de in eerste aanleg overgelegde balans 2014. Het negatieve eigen vermogen van € 20.140,- dient tussen partijen te worden verdeeld, zodat de vrouw aan de man de helft daarvan, dus € 10.070,- moet voldoen.
8. Het hof overweegt als volgt. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa en passiva valt in de wettelijke gemeenschap van goederen. De activa kunnen worden verdeeld. Een schuld is geen goed en kan als zodanig niet worden verdeeld. In het kader van de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap zijn in beginsel beide partijen ieder voor de helft draagplichtig met betrekking tot de schulden ook als deze verband houden met de exploitatie van een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Voor de omvang van de schulden zijn in beginsel relevant de schulden die op datum ontbinding huwelijksgemeenschap bestaan. Een schuld behoeft in beginsel niet te worden gewaardeerd. Uitgegaan dient te worden van de nominale verplichting. Ter zake de waarde van de in de verdeling te betrekken activa geldt als uitgangspunt het tijdstip van de feitelijke verdeling (waarderingspeildatum), tenzij partijen een ander tijdstip met elkaar zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid zich tegen dat tijdstip verzetten.
9. Nu beide partijen verzoeken de activa van de eenmanszaak toe te delen aan de man onder de verplichting om de schulden samenhangende met de uitoefening van de onderneming voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen, waarbij de vrouw een som ten bedrage van de helft van het negatieve eigen vermogen aan de man dient te voldoen, zal het hof overeenkomstig beslissen. Evenals partijen, sluit het hof hierbij aan bij de balans van de jaarrekening 2014 (productie 7 eerste aanleg).
10. De vrouw heeft in dit kader de waarde van de bedrijfswagens van de man (Mercedes Vito bestelbus en Honda Civic) aan de orde gesteld. Volgens haar moet de werkelijke waarde per peildatum in aanmerking worden genomen in plaats van de afschrijvingswaarde zoals vermeld op de balans. In de opinie van de vrouw dient de waarde van De Mercedes Vito bestelbus dan te worden bepaald op € 9.000,- en die van de Honda Civic op € 7.450,-.
11. De man is van mening dat de rechtbank terecht van de lagere bedragen als vermeld op de balans van de onderneming van de man per 31 december 2014 is uitgegaan. Deze waarde van in totaal € 12.041,- komt volgens de man redelijk overeen met de economische waarde. Subsidiair bedraagt de waarde van beide auto’s maximaal € 13.440,-. In het laatste geval dient de man ter zake nog € 199,50 aan de vrouw te vergoeden, aldus de man.
12. Het hof is van oordeel dat de vrouw met geen enkel stuk heeft onderbouwd waarom de waarde van de Mercedes Vito bestelbus op € 9.000,- dient te worden gesteld. Het hof volgt derhalve de rechtbank in de door haar bepaalde waarde van € 8.055,-. Wat de Honda Civic betreft, staat vast dat deze wagen relatief kort na de peildatum is verkocht voor een bedrag van
€ 4.400,-. Het hof acht het redelijk deze feitelijk gerealiseerde waarde in aanmerking te nemen.
13. Hieruit volgt dat in het kader van de verdeling de actiefpost Materiële vaste activa (auto’s en overige transportmiddelen) per 31 december 2014 geen € 12.041,-, maar (8.055 + 4.400 =)
€ 12.455,- bedraagt en derhalve € 414,- hoger is. Dit in aanmerking genomen, bedraagt het negatieve eigen vermogen (-20.140 + 414 =) € 19.726,-, waarvan de vrouw de helft, ofwel
€ 9.863,- aan de man dient te betalen. Het hof zal overeenkomstig beslissen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.

Verzamelingen en geluidsapparatuur

14. Volgens de vrouw heeft de zonder verdere verrekening aan de man toegedeelde postzegel- en muntenverzameling een waarde van € 1.500,- en de aan hem toegedeelde geluidsapparatuur een waarde van € 1.000,- per peildatum. De man dient alsnog de helft van de gezamenlijke waarde van voormelde roerende zaken - ofwel een bedrag van € 1.250,- - aan de vrouw te vergoeden. De aan partijen toegedeelde sieraden kunnen hierbij buiten beschouwing blijven aangezien deze ongeveer een gelijke waarde hadden, aldus de vrouw.
15. De man stelt dat de waarde van de munten- en postzegelverzameling circa € 250,- bedraagt. Volgens de man betreft het geen bijzondere verzamelingen. Taxatie is duurder dan de verzamelingen zelf. De man is voorts van mening dat hij in eerste aanleg voldoende heeft onderbouwd dat de waarde van de tv en stereo met toebehoren € 895,- bedraagt. Het ligt op de weg van de vrouw aan te tonen dat voormelde waardes hoger zijn. De man wijst erop dat hij destijds uit de echtelijke woning is vertrokken met enkel zijn kleding, sieraden, tv en stereo met toebehoren en de twee verzamelingen. De vrouw is achtergebleven in de geheel gerenoveerde en ingerichte woning, zonder dat de waarde van de achtergebleven meubelen is verrekend. Als het hof het verzoek van de vrouw inzake de inboedel toewijst, dient de vrouw volgens de man ter zake de inboedel € 2.500,- aan hem te vergoeden, zijnde de helft van de waarde daarvan.
16. Het hof is van oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet heeft aangetoond dat de postzegel- en muntenverzameling alsmede de tv en stereo met toebehoren een hogere waarde zouden vertegenwoordigen dan de inboedelgoederen die zonder verrekening van de waarde daarvan bij haar in de huurwoning zijn achtergebleven. Met de rechtbank acht het hof het derhalve redelijk en billijk dat ieder van partijen de roerende zaken behoudt die hij of zij onder zich heeft. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. Nu de rechtbank niets heeft bepaald omtrent de inboedelgoederen die bij de vrouw zijn achtergebleven, zal het hof alsnog bepalen dat aan de vrouw worden toegedeeld de inboedelgoederen die zij onder zich heeft.

Bewijsaanbod

17. Het door de vrouw in het beroepschrift gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren.

Proceskosten

18. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak ziet het hof geen aanleiding voor de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling. Het hof zal dit verzoek derhalve afwijzen en de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
19. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als vermeld onder 1.1 en 1.2, alsmede de bepaling dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld aan ABN AMRO, te weten het negatieve saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de onderneming van de man, voor zijn/haar rekening dient te nemen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
deelt de activa van de eenmanszaak van de man toe aan de man onder de verplichting om de met die onderneming samenhangende schulden voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen;
veroordeelt de vrouw een bedrag van € 9.863,-, zijnde de helft van het negatieve eigen vermogen van de eenmanszaak, aan de man te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige en in aanvulling daarop:
deelt toe aan de vrouw de inboedelgoederen die zij feitelijk onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.M. van Baardewijk en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2017.