ECLI:NL:GHDHA:2017:4015

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
BK-17/00739
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd aan belanghebbende op 16 augustus 2015. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Belanghebbende stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het bezwaarschrift op tijd was verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was verstreken. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift pas op 16 oktober 2015 had ontvangen, terwijl de termijn op 28 september 2015 was geëindigd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar was, en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht was.

De uitspraak van het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en er werden geen proceskosten aan de heffingsambtenaar opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 december 2017, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00739

Uitspraak van 19 december 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 juli 2017, nummer SGR 15/8402, betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is op 16 augustus 2015 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 60,70 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 45 is geheven.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 november 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1.
De naheffingsaanslag is gedagtekend 16 augustus 2015.
3.2.
Belanghebbende stelt dat bij brief met dagtekening 17 augustus 2015 bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag en dat het bezwaarschrift per gewone post is verzonden.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft op 16 oktober 2015 een kopie van het bezwaarschrift ontvangen.
3.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2015 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:
“6. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. Die termijn is aangevangen op 17 augustus 2015 en geëindigd op 27 september 2015. [De heffingsambtenaar] heeft het bezwaarschrift ontvangen op 16 oktober 2015.
7. Op [belanghebbende] rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. De enkele stelling dat het bezwaarschrift op 17 augustus 2015 is verzonden, is daartoe onvoldoende. Verzending per gewone post (met het risico dat geen bewijs kan worden overgelegd van deze verzending) komt voor rekening en risico van de verzender (vgl. r.o. 7.4 van de uitspraak van Hof Den Haag van 22 april 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:
4073). Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
8. Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Feiten of omstandigheden dienaangaande zijn gesteld noch gebleken.
9. Gelet op het voorgaande heeft [de heffingsambtenaar] het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat geen bewijskracht toekomt aan het door [belanghebbende] in de bezwaarfase overgelegde gescheurde deel van een parkeerkaartje, waar geen dag op staat. Het stond [de heffingsambtenaar] vrij om een betaalbewijs aan [belanghebbende] te vragen. Dat [belanghebbende] uit privacyoverwegingen geen bankafschrift wil overleggen waaruit de betaling van de parkeerbelasting volgt, komt voor zijn rekening.”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en zo nee, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag en tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten.
6.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen - voor zover hier van belang - aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift op grond van het tweede lid van die bepaling ook tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
7.2.
De dagtekening van het aanslagbiljet is 16 augustus 2015. Gesteld noch gebleken is dat het aanslagbiljet na die datum is verzonden. Mede gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift geëindigd op 28 september 2015. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift (in kopie) op 16 oktober 2015 ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
7.3.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende draagt de bewijslast van de stelling dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet aan hem is toe te rekenen. Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. De termijnoverschrijding kan daarom aan belanghebbende worden toegerekend. De Rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7.4.
Het Hof komt aan een inhoudelijke behandeling van het geschil niet toe.
7.5.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.