PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ) bij de vader zal zijn;
- de regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) betreffende de minderjarigen: [minderjarige 2] geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (roepnaam: [minderjarige 2] ), [minderjarige 1] , [minderjarige 3] geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (roepnaam: [minderjarige 3] ), [minderjarige 4] geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (roepnaam: [minderjarige 4] ) en [minderjarige 5] geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (roepnaam: [minderjarige 5] ) als volgt zal zijn:
o eenmaal per maand verblijven de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende het eerste weekend van de maand bij de vader van vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur. Zij worden gehaald en gebracht door de vader. [minderjarige 1] zal bij diezelfde gelegenheid naar haar moeder worden gebracht en weer opgehaald;
o eenmaal per maand verblijven de minderjarigen [minderjarige 5] en [minderjarige 4] gedurende het derde weekend van de maand bij de vader van vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur. Zij worden gehaald en gebracht door de vader. [minderjarige 1] zal bij diezelfde gelegenheid naar haar moeder worden gebracht en weer opgehaald;
o het verblijf van de minderjarigen in de vakanties en op feestdagen geschiedt in onderling overleg.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de minderjarigen zijn geboren uit een affectieve relatie tussen de ouders;
- de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de vader, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] is bij de moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de zorgregeling.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en, opnieuw beschikkende, de volgende zorgregeling vast te stellen:
- eenmaal per maand verblijven [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] gedurende het eerste weekend van de maand bij de vader van vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur. Zij worden gehaald en gebracht door de vader. [minderjarige 1] zal bij diezelfde gelegenheid naar haar moeder worden gebracht en weer worden opgehaald;
- eenmaal per maand verblijft [minderjarige 2] gedurende het derde weekend van de maand bij de vader van vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur. Hij wordt gehaald en gebracht door de vader;
- bij een schoolvakantie van een week verblijven de minderjarigen de eerste helft van de vakantie bij de vader en de tweede helft van de vakantie bij de moeder;
- bij een schoolvakantie van twee weken of meer verblijven de minderjarigen in de even jaren de eerste helft van de vakantie bij de vader en de tweede helft van de vakantie bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
- de verjaardagen van ouders mogen de minderjarigen die dag of een weekend ervoor of erna bij de verjarende ouder verblijven.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) het verzoek van de moeder geformuleerd onder grief 1, inhoudende dat de bezoeken van [minderjarige 1] aan haar moeder worden beperkt tot eenmaal per maand, toe te wijzen en de overige verzoeken van de moeder af te wijzen alsmede de bestreden beschikking, met uitzonderingen van de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] , te bekrachtigen.
4. De moeder stelt ter onderbouwing van het door haar verzochte het volgende. De moeder verzet zich niet tegen de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader. De moeder kan echter niet instemmen met de zorgregeling die bij bestreden beschikking is bepaald. Zo is de moeder van mening dat de rechtbank de bezoeken van [minderjarige 1] aan de moeder ten onrechte niet heeft beperkt tot eenmaal per maand. Volgens de moeder heeft [minderjarige 1] last van de drukte bij haar thuis. De rechtbank had er niet te veel waarde aan mogen hechten dat [minderjarige 1] anders heeft verklaard. [minderjarige 1] is immers pas negen jaar oud en is verstandelijk beperkt. Voorts stelt de moeder dat het niet in het belang van [minderjarige 3] en de tweeling ( [minderjarige 5] en [minderjarige 4] ) is als zij, zoals thans bij bestreden beschikking is bepaald, apart van elkaar naar hun vader gaan. [minderjarige 3] en de tweeling hebben een sterke band met elkaar en sluiten goed op elkaar aan. Dit terwijl [minderjarige 3] en [minderjarige 2] juist niet goed op elkaar aansluiten. Het leeftijdsverschil tussen hen is groot en zij spelen niet samen. Dat de vader heeft aangegeven dat hij te weinig aandacht aan [minderjarige 3] kan besteden als de tweeling er ook is, is volgens de moeder het probleem van de vader. De vader heeft er moeite mee om zijn aandacht evenwichtig over de minderjarigen te verdelen. Volgens de moeder zal de vader zich aan de minderjarigen moeten aanpassen en niet andersom. Daarbij vindt de moeder het niet goed dat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] tegelijkertijd bij de vader verblijven. [minderjarige 1] heeft de nodige problemen en vertoont onder meer ongewenst seksueel gedrag en volgens de moeder is het schadelijk als [minderjarige 3] daarmee wordt geconfronteerd. De moeder is van mening dat de rechtbank de belangen van de minderjarigen niet voorop heeft gesteld. Ten aanzien van de vakantieverdeling stelt de moeder dat een verdeling in onderling overleg tot veel discussie zal leiden, omdat de vader de neiging heeft om te voorkomen dat de minderjarigen tegelijkertijd bij hem verblijven. Om deze reden verzoekt de moeder om een vaste verdeling te bepalen.
5. Ter zitting is namens de moeder naar voren gebracht dat inmiddels gebleken is dat de combinatie van de minderjarigen die de rechtbank bij bestreden beschikking heeft bepaald geen goede combinatie is. De moeder begrijpt niet waarom het contact tussen de vader en de minderjarigen verstoord zou zijn als [minderjarige 3] en de tweeling tegelijkertijd bij de vader zouden verblijven. Daarbij is de moeder van mening dat het belang van [minderjarige 3] , die het leuker vindt om met de tweeling bij haar vader te verblijven dient te prevaleren boven het belang van de vader die het te druk vindt om [minderjarige 3] tegelijkertijd met de tweeling bij zich te hebben. Bovendien kan de vader dit oplossen door zijn netwerk in te schakelen, waar hij reeds veel hulp van ontvangt. Voorts is namens de moeder opgemerkt dat er veel discussie is tussen partijen, maar dat zij ook vooruitgang hebben geboekt. Zo is de ondertoezichtstelling voor de minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben opgeheven.
6. De vader verweert zich daartegen in het verweerschrift als volgt. Volgens de vader weigert de moeder uitvoering te geven aan de bestreden beschikking. De vader heeft [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] anderhalve maand lang niet gezien. Tussen de moeder en [minderjarige 1] heeft sinds januari 2016 alleen telefonisch contact plaatsgevonden. Dit komt doordat de moeder van de vader eist dat hij de andere vier minderjarigen meeneemt als [minderjarige 1] haar moeder wil zien. De vader heeft dit omwille van de minderjarigen een aantal keer geprobeerd. De drukte is de vader echter te veel. De vader probeert stress te vermijden, omdat hij in het verleden een TIA heeft gehad. De gecertificeerde instelling lijkt ook geen enkele invloed op de moeder te kunnen uitoefenen. [minderjarige 1] wenst haar moeder inmiddels niet vaker dan eenmaal per maand te zien, dus dat verzoek van de moeder kan worden toegewezen. Ten aanzien van de zorgregeling voor zover deze ziet op [minderjarige 3] , voert de vader aan dat hij [minderjarige 3] meer aandacht kan geven als zij met [minderjarige 2] bij hem verblijft. Volgens de vader is de tweeling druk en eisen zij alle aandacht op. De vader is van mening dat de bezwaren van de moeder niks te maken hebben met het belang van [minderjarige 3] , maar dat de moeder de strijd tegen de vader op deze wijze probeert voort te zetten. De moeder liet [minderjarige 3] en [minderjarige 2] immers samen een maand op vakantie gaan, terwijl de tweeling thuis bleef. De vader betwist dat [minderjarige 1] een slechte invloed zou hebben op [minderjarige 3] . Het gaat goed met [minderjarige 1] . Sinds zij bij haar vader woont gedraagt zij zich volkomen normaal. De scheiding die de moeder tussen de minderjarigen probeert te bewerkstelligen is absoluut niet in hun belang. Ten aanzien van de vaste vakantieregeling voert de vader aan dat hij doordat hij gezien zijn beperkte woonruimte niet in staat is om alle minderjarigen tegelijkertijd bij zich te hebben afhankelijk is van hulp van derden om de minderjarigen op te vangen. Deze hulp moet hij per vakantie apart regelen, daarom wenst hij dat de vakanties in onderling overleg worden verdeeld.
7. Ter zitting is namens de vader aangevoerd dat de moeder haar verzoek om de minderjarigen in een andere combinatie bij de vader te laten verblijven onvoldoende heeft onderbouwd. Nergens uit blijkt dat de regeling niet in het belang van [minderjarige 3] zou zijn. De stelling van de moeder wordt evenmin ondersteund door de gecertificeerde instelling. Daarnaast deelt de vader de door de moeder genoemde bezwaren niet. De vader heeft in dit verband opgemerkt dat hij vaak het gevoel heeft dat hij door de moeder wordt gedwongen om de minderjarigen in de periode bij zich te hebben die de moeder het beste uitkomt. Dit was afgelopen zomervakantie ook het geval.
8. [naam] heeft ter zitting namens de gecertificeerde instelling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 1] staat nog onder toezicht. De rechtbank heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling van de overige vier minderjarigen te verlengen in juli 2016 afgewezen. De gecertificeerde instelling betreurt dit, omdat de gecertificeerde instelling van mening is dat de ondertoezichtstelling ook voor deze kinderen nog wel noodzakelijk is. Vanaf februari 2016 tot juli 2016 heeft de moeder zich niet aan de zorgregeling gehouden die bij bestreden beschikking is bepaald. Pas nadat de gecertificeerde instelling een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven is zij dit wel gaan doen. De gecertificeerde instelling staat achter de afspraak van partijen dat [minderjarige 1] een weekend per maand naar haar moeder toe zal gaan. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat de zorgregeling wordt nagekomen omdat structuur belangrijk voor haar is.
9. De bijzondere curator heeft ter zitting meegedeeld dat [minderjarige 1] boos en teleurgesteld is. [minderjarige 1] vraagt zich af of haar moeder haar nog wel wil. Hoewel [minderjarige 1] tegen de bijzondere curator heeft gezegd dat zij geen behoefte heeft aan contact met haar moeder, heeft zij ook uitlatingen gedaan waaruit blijkt dat zij wel contact met haar moeder wil. De bijzondere curator heeft aangevoerd dat het belangrijk is dat [minderjarige 1] op regelmatige basis en op gestructureerde wijze contact met haar moeder heeft. De bijzondere curator denkt dat een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] haar moeder één keer per maand ziet, praktischer is, maar merkt daarbij op dat [minderjarige 1] dan twee van de andere minderjarigen alleen in de vakanties ziet, hetgeen zeer beperkt is.
10. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
11. Het hof constateert vooreerst dat de ouders het erover eens zijn dat [minderjarige 1] het eerste weekend van de maand van vrijdagavond tot zondag 17.00 uur bij haar moeder zal verblijven. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en dienovereenkomstig beslissen.
12. Ten aanzien van het overige verzochte neemt het hof in aanmerking dat de vader het te druk vindt om de tweeling en [minderjarige 3] tegelijkertijd bij zich te hebben. Het hof acht dit onder meer gelet op de medische problemen van de vader een reëel bezwaar. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de bezwaren die de moeder heeft geuit tegen de zorgregeling die bij bestreden beschikking is bepaald niet van dien aard zijn dat de omgang niet in het belang van [minderjarige 3] kan worden geacht. Dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] niet met elkaar kunnen spelen omdat het leeftijdsverschil tussen hen daarvoor te groot zou zijn volgens de moeder is naar het oordeel van het hof niet onoverkomelijk. Het hof acht het net als de rechtbank in het belang van de minderjarigen dat de omgang op een rustige wijze verloopt, zodat zij allemaal meer aandacht kunnen krijgen van hun vader. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] bekrachtigen. Het hof merkt hierbij op dat van de ouders wordt verwacht dat zij erop toezien dat [minderjarige 1] buiten de vakanties om zo nu en dan ook contact heeft met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodat zij niet van elkaar vervreemden. Nu ingevolge deze beslissing [minderjarige 3] en [minderjarige 2] gedurende het eerste weekend van de maand bij de vader verblijven van vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur en zij worden gehaald en gebracht door de vader, zal het hof bepalen dat [minderjarige 1] bij diezelfde gelegenheid naar haar moeder wordt gebracht en weer opgehaald.
13. Ten aanzien van de vakanties en feestdagen overweegt het hof als volgt. Het vormt voor het bepalen van een vaste vakantieregeling en een vaste verdeling van de feestdagen een belemmering dat de vader afhankelijk is van zijn netwerk, omdat het voor hem te zwaar is om alle minderjarigen tegelijkertijd bij zich te hebben, zijn woonruimte te klein is om alle vijf de kinderen tegelijkertijd onder te brengen en hij slechts per vakantie afspraken met derden kan maken over de noodzakelijke opvang van de minderjarigen. Het hof is dan ook van oordeel dat het het meest in het belang van de minderjarigen kan worden geacht dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte worden verdeeld. Geen van de ouders is er immers bij gebaat als er een regeling wordt bepaald, waarvan het telkens onzeker is of hij kan worden nagekomen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen eveneens bekrachtigen.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.