ECLI:NL:GHDHA:2017:532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
200.202.306
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeker, hierna te noemen [appellant]. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2016, waarin het verzoek van [appellant] tot opheffing van zijn faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 3 januari 2017 gehouden, waarbij [appellant] en zijn advocaat, mr. A.C.E.G. Cordesius, aanwezig waren, evenals de curator, mr. J.H.M. van de Wiel.

De rechtbank had het verzoek afgewezen op basis van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk was dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen, vooral omdat hij tijdens het faillissement nieuwe schulden had laten ontstaan en niet gemotiveerd leek om te solliciteren. In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven gepresenteerd, waarbij de curator aangaf dat een minnelijke regeling niet mogelijk was, maar dat zij desondanks positief stond tegenover de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft de overgelegde stukken en de indruk van [appellant] ter zitting in overweging genomen. Het hof concludeert dat [appellant] zich voldoende zal inspannen om baten voor de boedel te verwerven en dat hij actief zal solliciteren. Het hof heeft vastgesteld dat de nieuwe schulden zijn ontstaan door een vertraging in de uitbetaling van zijn uitkering, en dat hij gedurende het faillissement aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, het faillissement opgeheven en de schuldsaneringsregeling toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.306/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/15/566 F

arrest van 10 januari 2017

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2016, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2016, waarbij zijn verzoek, strekkende tot opheffing van het op 13 oktober 2015 (op eigen aangifte) uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, is afgewezen. Hij verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brieven van 9 november, 16 en 21 december 2016 heeft [appellant] de processtukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden. Bij brief van 23 december 2016 heeft de curator, mr. J.H.M. van de Wiel, de openbare verslagen en haar advies omtrent de gevraagde omzetting aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de curator.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft het verzoek strekkende tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal nakomen, aangezien hij gedurende het faillissement nieuwe schulden heeft laten ontstaan en hij niet gemotiveerd is om te solliciteteren.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
Dat er nieuwe schulden zijn ontstaan tijdens het faillissement komt doordat de gemeente pas in december 2015, met terugwerkende kracht tot november 2015, overging tot uitbetaling van zijn Wwb-uitkering. In de tussenliggende periode had [appellant] geen inkomsten en zijn huishoudelijke schulden ontstaan (huur, energie, ziektekostenverzekering en het huurdersdeel van de OZB). Voor die schulden zijn betalingsregelingen getroffen met de schuldeisers.
Voorts is [appellant] wel degelijk gemotiveerd om aan het werk te gaan, al leek dat bij de behandeling in eerste aanleg misschien niet zo, en is hij inmiddels druk doende met solliciteren.
3. De curator heeft aangegeven dat een minnelijke regeling in de vorm van een akkoord aan alle schuldeisers niet mogelijk is gebleken. Gelet op de coöperatieve houding van [appellant] gedurende het faillissement, verwacht zij dat [appellant] zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. Zij staat nog steeds achter haar advies om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren op [appellant].
4. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en de indruk die [appellant] ter zitting maakte, acht het hof het voldoende aannemelijk dat hij zich in het kader van de schuldsaneringsregeling zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en dat hij, nu hij geen werk heeft, actief zal solliciteren naar een(zo mogelijk fulltime) baan. Voorts is het hof er voldoende van overtuigd dat [appellant] ook de overige verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, zal nakomen.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] gedurende de periode van het faillissement heeft voldaan aan alle daaruit voortvloeiende verplichtingen, dat de curator positief heeft geadviseerd ten aanzien van het verzoek van [appellant] en dat de rechter-commissaris, zo blijkt uit het vonnis, het standpunt van de bewindvoerder steunt.
Nu niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die aan toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg staan, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en het faillissement opheffen onder het gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2016;
- heft het op eigen aangifte uitgesproken faillissement van [appellant] op;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, D. Aarts en K.I. Oyunlu, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.