De verdere beoordeling in hoger beroep
3. Actief Plus vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en in de nakosten ad € 131,- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,-, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het arrest.
4. Actief Plus heeft tien grieven gericht tegen voornoemd vonnis van de kantonrechter. De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter – kort gezegd – dat Actief Plus in de gegeven omstandigheden niet gerechtigd was het loon van [geïntimeerde] stop te zetten omdat zij weigerde de werkzaamheden op de afdeling administratie van het hoofdkantoor te gaan verrichten. Actief Plus stelt in dit verband onder meer dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij, tegen de achtergrond van de lange voorgeschiedenis, geen redelijk voorstel aan [geïntimeerde] heeft gedaan om werkzaamheden te gaan verrichten op de afdeling administratie.
5. [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd, kort weergegeven, dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, met veroordeling van Actief Plus in de kosten van beide instanties.
6. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof is van oordeel, anders dan de kantonrechter, dat [geïntimeerde] het aangeboden werk op de afdeling administratie op het hoofdkantoor in de gegeven omstandigheden niet mocht weigeren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. Uit de overgelegde producties, waarvan [geïntimeerde] de juistheid niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zoals samengevat onder de feiten, komt het volgende beeld naar voren. Vanaf in ieder geval 2012 waren er problemen op de werkvloer met betrekking tot het functioneren van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] stelde zich op het standpunt dat zij bepaalde werkzaamheden die behoorden bij de functie van medewerker dagvoorziening verzorgende om medische redenen niet kon verrichten, terwijl de bedrijfsarts de door [geïntimeerde] gestelde beperkingen niet heeft kunnen vaststellen (zoals bijvoorbeeld blijkt uit het verslag van de bedrijfsarts van 2 april 2013, waarin deze constateert dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een medisch objectiveerbare oorzaak). Een deskundigenoordeel waaruit het tegendeel zou kunnen blijken, is door [geïntimeerde] nimmer aangevraagd, terwijl zij wel door Actief Plus op die mogelijkheid is gewezen (onder meer in de brief van15 augustus 2014). Het eerste deskundigenoordeel is pas door [geïntimeerde] aangevraagd op 3 september 2015, naar aanleiding van de aangeboden werkzaamheden op de afdeling administratie. Doordat [geïntimeerde] weigerde om een deel van de werkzaamheden verbonden aan de functie van medewerker dagvoorziening te verrichten, werden haar collega’s zwaarder belast, hetgeen leidde tot onderlinge fricties. De collega’s van [geïntimeerde] klaagden herhaaldelijk over de samenwerking met [geïntimeerde] en haar manier van communiceren; daarop is [geïntimeerde] door Actief Plus ook diverse malen aangesproken. Hoewel [geïntimeerde] daarvan zelf de noodzaak niet inzag – zoals blijkt uit de brief van 21 januari 2014 – heeft zij een coachingstraject doorlopen, maar ook daarna kwamen wederom klachten van collega’s over de samenwerking met [geïntimeerde] en over haar manier van communiceren. Tegen het oordeel van de kantonrechter dat als vaststaand wordt aangenomen dat [geïntimeerde] op 31 augustus 2015 geschikt was voor haar werk als medewerker dagvoorziening verzorgende (r.o. 2.6), is geen (incidenteel) appel ingesteld. Ditzelfde geldt voor het oordeel van de kantonrechter dat ten aanzien van het ontstaan van dit conflict tussen partijen een (belangrijke) rol heeft gespeeld dat [geïntimeerde] zich in de loop der jaren bij herhaling op het standpunt heeft gesteld dat zij te kampen had met fysieke beperkingen, zonder dat van medisch objectiveerbare oorzaken is gebleken (r.o. 2.7).
8. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de aanleiding voor Actief Plus om op 15 augustus 2015 aan [geïntimeerde] werkzaamheden op de administratie op het hoofdkantoor aan te bieden was dat [geïntimeerde] al langere tijd niet goed functioneerde in de functie van medewerker dagvoorziening verzorgende, weigerde bepaalde werkzaamheden die verbonden waren aan deze functie te verrichten vanwege door haar gestelde – maar door de bedrijfsarts niet erkende – fysieke beperkingen, aanhoudende klachten van collega’s over de samenwerking, communicatie en de – in de beleving van de collega’s – negatieve houding van [geïntimeerde] en de als gevolg van dit alles verstoorde arbeidsverhouding met haar collega’s, die eind juli 2015 te kennen gaven niet langer met haar te willen samenwerken. Hoewel [geïntimeerde] in de dagvaarding in eerste aanleg heeft betwist dat sprake was van aanhoudende klachten over haar functioneren, blijkt naar het oordeel van het hof uit de overgelegde producties dat hiervan wel degelijk sprake was. [geïntimeerde] heeft, hoewel dit wel op haar weg lag, geen stukken in het geding gebracht (bijvoorbeeld verklaringen van collega’s), waaruit zou kunnen blijken dat de verwijten die Actief Plus aan [geïntimeerde] maakt over de samenwerking met haar collega’s en haar weigering om bepaalde werkzaamheden verbonden aan haar functie van medewerker dagvoorziening te verrichten, niet terecht zijn. Evenmin heeft [geïntimeerde] (in eerste aanleg noch in hoger beroep) bewijs aangeboden van haar stellingen. Bovendien blijkt uit de stukken dat Actief Plus [geïntimeerde] op haar manier van handelen heeft aangesproken en in de gelegenheid heeft gesteld dit te verbeteren, ook met behulp van coaching.
9. Tegen de achtergrond van dit alles kon Actief Plus in de gegeven situatie in redelijkheid besluiten om aan [geïntimeerde] een andere functie aan te bieden. Bovendien kon van [geïntimeerde] worden verlangd dat zij het aangeboden werk op de administratie van het hoofdkantoor accepteerde. Van dit werk is zowel door de bedrijfsarts als door het UWV in het deskundigenoordeel geoordeeld dat dit werk voor haar passend was en [geïntimeerde] heeft geen stukken (medisch of anderszins) in het geding gebracht waaruit het tegendeel blijkt. Weliswaar waren deze werkzaamheden wezenlijk anders dan de werkzaamheden van [geïntimeerde] als medewerker dagvoorziening, maar Actief Plus mocht redelijkerwijze van [geïntimeerde] verlangen dat zij de werkzaamheden op de administratie zou gaan verrichten. Weliswaar blijkt uit het deskundigenoordeel van 30 september 2015 dat sprake was van beperkingen ten aanzien van stressbestendigheid, zwaar tillen, langdurig achtereen zitten, staan of lopen en zware nekbelasting, maar dat dit tot gevolg had dat [geïntimeerde] de aangeboden werkzaamheden op de administratie niet kon verrichten volgt daar niet uit. De slotsom is dan ook dat het loon van [geïntimeerde] terecht is stopgezet op grond van werkweigering.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2016 geen stand kan houden en dient te worden vernietigd.
11. Ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep overweegt het hof het volgende. De vorderingen van [geïntimeerde] dienen naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als een loonvordering in de zin van art. 7:629 BW, aangezien [geïntimeerde] is herplaatst in een andere functie nadat zij zich op het standpunt stelde dat zij vanwege (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid haar eigen functie niet volledig kon verrichten en Actief Plus vervolgens het loon van [geïntimeerde] heeft stopgezet wegens werkweigering. Uit art. 7:629a lid 6 BW volgt dat een werknemer alleen in de proceskosten van de werkgever wordt veroordeeld bij een vordering tot betaling van loon bij ziekte ex art. 7:629 BW, indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Aangezien niet gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.