ECLI:NL:GHDHA:2017:902

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
200.166.086/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing met minderjarige naar Portugal; beoordeling van de noodzaak en belangen van ouders en kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2017, gaat het om een hoger beroep betreffende de verhuizing van een minderjarige naar Portugal. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om toestemming voor deze verhuizing, terwijl de vader, verweerder, zich hiertegen verzet. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, waarbij de raad voor de kinderbescherming was betrokken om de belangen van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De raad heeft geadviseerd dat het gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van de minderjarige is en dat de huidige regelmatige contacten tussen de vader en de minderjarige behouden moeten blijven. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak is voor de verhuizing naar Portugal, vooral gezien haar vaste baan in Nederland en het feit dat de minderjarige afhankelijk is van de moeder voor contact met de vader. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing benadrukt het belang van het behoud van het contact tussen de vader en de minderjarige, wat in het belang van de ontwikkeling van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 maart 2017 (
bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.166.086/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3182
Zaaknummer rechtbank : C/09/464966
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: thans mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: thans mr. K.J. Kerdel te Den Haag.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 28 oktober 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader een kinderalimentatie dient te betalen op een zodanig bedrag zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht, afgewezen.
Voorts is – alvorens verder te beslissen – de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of sprake is van op de wet gegronde beletselen om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en naar de vraag of en zo ja, in hoeverre, het belang van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), wordt geschaad door een verhuizing naar [land] en daaromtrent rapport en advies uit te brengen.
Bij het hof is op 22 januari 2016 een raadsrapport van 18 januari 2016 ingekomen en op 26 oktober 2016 een raadsrapport van 24 oktober 2016.
De raad heeft bij brief van 7 december 2016, ingekomen bij het hof op 9 december 2016, aan het hof laten weten ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de moeder ingekomen:
- op 23 februari 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 9 juni 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 10 februari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 februari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 22 februari 2017 voortgezet en is tezamen behandeld met de zaak met rekestnummer 200.204.554/01 (betreffende het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen) door mr. J.A. van Kempen als raadsheer-commissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de raad;
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

VERDER BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Het verzoek tot het belasten van de ouders met het gezamenlijk gezag
1. De raad is van mening dat het gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van de minderjarige is. De raad geeft aan dat de ouders op de goede weg zijn om hun relatie op ouderniveau vorm te geven. Zij zijn erin geslaagd om het contact tussen de vader en de minderjarige regelmatig te laten plaatsvinden, waarbij beide ouders bevestigen dat het contact met de vader door de minderjarige als positief wordt ervaren. De vader heeft beslissingen van de moeder ten aanzien van de minderjarige niet tegengewerkt, zodat naar de mening van de raad de minderjarige niet klem en/of verloren is geraakt. De raad adviseert de ouders om in het vrijwillig kader aan hun ouderrelatie te werken.
2. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op beide ouders rust de verantwoordelijkheid om door middel van een goede onderlinge communicatie zorg te dragen voor een positieve ontwikkeling van de minderjarige. De vader heeft door zijn toestemming, waarbij nauwelijks sprake was van enige vertraging, voor de twee komende vakanties van de moeder en de minderjarige in [land] blijk gegeven van een constructieve bijdrage aan de onderlinge communicatie. De moeder heeft bevestigd dat het contact tussen de vader en de minderjarige goed verloopt. Het hof spreekt de verwachting uit dat beide ouders, in het belang van de minderjarige en mede in het licht van de zekerheid die zij aan deze beschikking kunnen ontlenen, deze positieve ontwikkeling in hun ouderrelatie zullen voortzetten.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar [land]
3. Naar de mening van de raad zal het belang van de minderjarige worden geschaad door een verhuizing naar [land] . De minderjarige is in verband met haar jonge leeftijd volledig afhankelijk van de moeder waar het gaat om het contact met de vader. De moeder kan echter het contact tussen de vader en de minderjarige momenteel (nog) onvoldoende ondersteunen, waardoor er twijfels zijn over de toezeggingen die zij doet om het contact vanuit [land] te ondersteunen. Daarnaast geeft de raad aan dat de noodzaak tot een verhuizing naar [land] lijkt te ontbreken, nu de moeder in Nederland een vast contract heeft.
4. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt hen tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat enerzijds de moeder er belang bij heeft om met de minderjarige naar [land] te verhuizen en aldaar haar leven (opnieuw) in te richten. Van een noodzaak tot verhuizing is het hof echter onvoldoende gebleken. De moeder heeft haar gehele leven, afgezien van een periode van vier jaar die vóór 2004 is gelegen, in Nederland gewoond en zij heeft in Nederland een vaste baan. Tijdens de zitting in hoger beroep van 22 februari 2017 is daarnaast gebleken dat de partner van de moeder in [land] geen kinderen heeft. De moeder en haar partner kunnen er derhalve ook voor kiezen in Nederland te gaan samenwonen, waarbij er geen sprake zal zijn van enig negatief effect op het contact tussen een ouder en (een) kind(eren). Anderzijds houdt het hof rekening met de gerechtvaardigde belangen van de vader en de minderjarige. De vader en de minderjarige hebben er belang bij dat hun huidige regelmatige contact behouden blijft. Het contact tussen de vader en de minderjarige verloopt goed, hetgeen bevestigd wordt door de moeder. Een verhuizing naar [land] zou een aanzienlijke vermindering van dit contact met zich brengen, te weten van twee dagen per week naar twee dagen per maand. Voorts is het hof er niet van overtuigd dat de moeder in geval van verhuizing naar [land] het contact tussen de vader en de minderjarige in voldoende mate zal blijven ondersteunen.
5. Alle omstandigheden en belangen wegende is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarige en de vader bij behoud van het frequente contact met elkaar dient te prevaleren boven het belang van de moeder en de minderjarige bij een verhuizing naar [land] , met name gezien het feit dat de moeder de noodzaak van die verhuizing niet dan wel onvoldoende heeft kunnen aantonen.
Proceskosten
6. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C. van Nievelt en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2017.