Uitspraak
Rolnummer hoofdzaak : 17/00717 t/m17/00722
[X] ,
verzoeker.
Gerechtshof Den Haag
Op 17 mei 2018 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting op 1 mei 2018, waar de verzoeker een extra termijn had gevraagd voor het aanvullen van gronden van zijn hoger beroep. Dit verzoek werd afgewezen door de voorzitter en raadsheren, wat leidde tot de wraking. De wrakingskamer overwoog dat de afwijzing van het verzoek om een extra termijn een processuele beslissing is en dat er geen schijn van vooringenomenheid jegens de verzoeker was gewekt. De verzoeker had aangevoerd dat hij zich onredelijk bejegend voelde en dat zijn belangen niet in acht waren genomen, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze onvrede op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en is op dezelfde dag bekendgemaakt.