Uitspraak
1.De procedure
2.Aan de beoordeling van het verzoek voorafgaande overweging
3.Beoordeling van het wrakingsverzoek
4.Beslissing
6 juni 2014.
Hoge Raad
Op 6 juni 2014 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van raadsheer M.A. Fierstra afgewezen. Het verzoek werd ingediend door [X] te [Z] (België) in het kader van een cassatieprocedure die onder nummer 13/03286 bij de Derde kamer van de Hoge Raad was ingeschreven. De verzoeker had op 11 maart 2014 een wrakingsverzoek ingediend, dat op 26 mei 2014 mondeling werd behandeld door de Vierde kamer van de Hoge Raad. De verzoeker was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij eerder had aangegeven niet te zullen komen. De raadsheer Fierstra had geen verweerschrift ingediend en was ook niet ter zitting verschenen.
De Hoge Raad overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij vooringenomen is. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkenheid van raadsheer Fierstra in een eerdere functie bij het overbrengen van het standpunt van de Nederlandse Staat in procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie geen grond biedt voor gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid. De Hoge Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de rechterlijke onpartijdigheid van raadsheer Fierstra in het geding was.
Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.