ECLI:NL:GHDHA:2018:1228

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
22-004965-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake de aansprakelijkheid voor bijtincidenten door een hond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in New Jersey (Verenigde Staten) in 1962, werd beschuldigd van het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk dier, in dit geval een hond. De zaak kwam voort uit een incident op 30 oktober 2016, waarbij de hond van de verdachte twee personen heeft gebeten. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke geldboete. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het tweede feit. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor de hond, die als gevaarlijk kon worden beschouwd, en dat hij niet in staat was de hond onder controle te houden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €300,- met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van €89,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het bijtincident. Het hof heeft ook de bewaring van de hond gelast ten behoeve van de huidige rechthebbende.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004965-17
Parketnummer: 09-050431-17
Datum uitspraak: 6 februari 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], New Jersey (Verenigde Staten) op [geboortejaar] 1962,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde – met een partiële vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde vest en de stroom-, piep- en trilband - veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 5 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en omtrent de in beslag genomen honden, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij in de periode van 18 januari 2017 tot en met 9 februari 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een jonge hond, van het ras Mechelse herder met een leeftijd van ongeveer 4 maanden en genaamd [hond 1], pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door:
- voornoemde [hond 1] te muilkorven en/of,
- voornoemde [hond 1] een (stroom-,piep-,tril-,prik-)band om zijn nek te laten dragen en/of,
- voornoemde [hond 1] een vest van ongeveer 1 kilogram te laten dragen;
2:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te 's-Gravenhage geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een hond type Herder naam [hond 2], immers heeft voornoemde hond, een persoon genaamd, [benadeelde partij 1] in diens arm althans het lichaam gebeten en/of een persoon genaamd [benadeelde partij 2] in diens zij althans het lichaam gebeten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 5 jaren en met de bijzondere voorwaarde, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep, waarbij zij heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waar de verdachte de door hem bij hond [hond 1] gebruikte halsband heeft getoond, niet de overtuiging bekomen dat hij bij de hond [hond 1] pijn of letsel heeft veroorzaakt of benadeeld in zijn gezondheid of welzijn, door de hond een muilkorf, een vest en/of een (stroom-, piep-, tril-, prik-)band te laten dragen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte de eerste drie functies op de band heeft gebruikt bij [hond 1], terwijl de verdachte door zijn wijze van aanlijnen met een tweede halsband ook niet daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de prikband. Het enkele gebruik voorts van de muilkorf en het vest – noch het functieloos aanwenden van de halsband - is niet in nadere wetgeving strafbaar gesteld en er is ook overigens geen bewijs voorhanden dat door het specifieke gebruik van één of meer van deze voorwerpen pijn of letsel is veroorzaakt of dat [hond 1] in zijn gezondheid of welzijn is benadeeld.
De verdachte wordt daarom van feit 1 vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat het draait om de vraag of [hond 2] vóór de bijtincidenten op 30 oktober 2016 als een gevaarlijk dier te beschouwen was, waarop de verdachte diende te anticiperen. De raadsman heeft betoogd dat een hond alleen als gevaarlijk beschouwd kan worden indien deze reeds eerder bij bijtincidenten betrokken is geweest, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [hond 2] onrustig was door een eerder bezoek door zijn eigenaresse en dat hij niet verwacht had dat [hond 2] bij hem zou weglopen. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de hond achteraf gezien wel beter had kunnen aanlijnen.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat artikel 425, tweede lid, van het wetboek van strafrecht niet vereist dat het betreffende dier zijn potentieel gevaarlijke karakter reeds tevoren heeft geopenbaard door een mens of ander dier aan te vallen. De omstandigheid dat [hond 2] op 30 oktober 2016 in ieder geval twee mensen heeft gebeten is voldoende om hem als “gevaarlijk dier” in de zin van voormelde bepaling te kwalificeren. Voorts staat vast dat de verdachte niet in staat is geweest de loslopende hond onder controle te krijgen toen [hond 2] wegliep, waardoor de bijtincidenten zich konden voordoen. Deze omstandigheden zijn voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Daar komt nog bij dat verdachte verweten kan worden dat hij, wetende dat de hond onrustig was, [hond 2] niet aangelijnd heeft gehouden. Dat het gedrag van [hond 2] onvoorspelbaar en zelfs agressief te noemen was, vindt bovendien bevestiging in de rapportage van de Universiteit van Utrecht d.d. 23 december 2016 betreffende een risico-inschatting van [hond 2].
Het hof is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van de hond [hond 2] die onder zijn hoede stond. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op
of omstreeks30 oktober 2016 te 's-Gravenhage geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van
(een
)onder zijn hoede staand
egevaarlijk
(e)dier
(en), te weten een hond type Herder naam [hond 2], immers heeft voornoemde hond, een persoon genaamd, [benadeelde partij 1] in diens arm
althans het lichaamgebeten en
/ofeen persoon genaamd [benadeelde partij 2] in diens zij
althans het lichaamgebeten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een wettelijk voorschrift gericht op de veiligheid van personen en dieren. Door zijn toedoen zijn twee personen door een niet door de verdachte aangelijnde hond gebeten, die daardoor pijn en overlast hebben ondervonden.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 89,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade van € 89,- is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 89,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag – vermeerderd met de wettelijke rente - aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].

In beslag genomen voorwerpen

Nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde is vrijgesproken, zal het hof ten aanzien van het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals deze vermeld is onder 1 op de beslaglijst, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, de teruggave gelasten aan de verdachte.
Het hof zal voorts ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de bewaring ten behoeve van de huidige rechthebbende gelasten van het na te melden en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals deze is vermeld onder 2 op de beslaglijst. De verdachte heeft verklaard dat deze hond hem niet in eigendom toebehoorde, en de aanvankelijke eigenaresse heeft uitdrukkelijk afstand gedaan van deze hond.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Hond (omschrijving: een Mechelse herder met de naam: [hond 1], lichtbruin).
Gelast de bewaring ten behoeve van de huidige rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Hond (omschrijving: bruin, merk: herdershond, naam: [hond 2]).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 89,00 (negenentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 89,00 (negenentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. H.P.CH. van Dijk en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2018.