In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, dat op 8 juli 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de Rijksweg A20 te Rotterdam op 1 februari 2015. De tenlastelegging betrof het rijden met een snelheid van ongeveer 189 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur was. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en oplegging van een voorwaardelijke werkstraf.
De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte niet was opgeroepen voor een OM-zitting zoals eerder was toegezegd. Het hof oordeelde dat de gang van zaken onjuist was, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof stelde vast dat de verdachte erop had mogen vertrouwen dat hij een nieuwe oproeping voor een OM-zitting zou ontvangen, maar dat dit niet betekende dat hij niet vervolgd kon worden voor het ten laste gelegde feit.
Het hof oordeelde dat de niet nagekomen toezegging van het Openbaar Ministerie niet betekende dat de verdachte niet vervolgd zou worden. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan de snelheidsovertreding en het hof legde een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.