ECLI:NL:GHDHA:2018:2359

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.236.915/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 24 april 2018 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat en een beschermingsbewindvoerder.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in haar beroepschrift niet meer betwist dat zij niet te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden. Dit oordeel van de rechtbank is in hoger beroep onaantastbaar geworden. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat [appellante] haar financiële en persoonlijke situatie inmiddels onder controle heeft gekregen. Ze heeft haar relatie met de persoon die bijgedragen heeft aan haar schuldenlast beëindigd en staat sinds september 2016 onder beschermingsbewind.

Het hof oordeelt dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat [appellante] haar afspraken goed nakomt en dat zij er vertrouwen in heeft dat [appellante] de schuldsaneringsregeling succesvol zal doorlopen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit, waarna de zaak wordt verwezen naar de rechtbank voor uitvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.236.915/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/544286 / PT EA 18/228

arrest van 2 mei 2018

inzake

[appellante],

wonende te Spijkenisse,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J. van den Ende te Rotterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 10 april 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2018, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 23 april 2018 is nog een aantal producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van J.J. de Graaf-Harthoorn, beschermingsbewindvoerder.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 6 februari 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid1 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 52.087,99.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank heeft daarbij – kort samengevat – het volgende overwogen.
[appellante] heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Het betreft schulden aan - Algemeen Dagblad, TPG Post Collect Club, Discount Card Europe, APS, ANWB, PayPal Europe S.A.R.L., Emesa Nederland B.V., Club Splendid, Telfort, en Splendid Computers.
Daarnaast heeft [appellante] een auto van haar vriend op haar naam gezet. Dit heeft geresulteerd in een schuld aan CJIB vanwege het niet verzekerd zijn van de auto en in een schuld aan Ohra Schade omdat met de niet verzekerde auto schade is veroorzaakt. Verder heeft [appellante] een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 1.007,28. Deze schuld heeft betrekking op motorrijtuigenbelasting uit de jaren 2014 en 2015. Ook deze schuld heeft betrekking op de auto van haar vriend.
3. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). [appellante] heeft, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe, geen sollicitaties overgelegd. [appellante] heeft verklaard niet te hebben gesolliciteerd, omdat ze hoogzwanger is. Er is echter niet gebleken van enige sollicitatie- of arbeidsinspanning in de daaraan voorafgaande periode.
4. Tot slot heef de rechtbank overwogen dat feiten en omstandigheden die - ondanks het ontbreken van de goede trouw - toelating rechtvaardigen niet voldoende aannemelijk zijn geworden. Het is een goede ontwikkeling dat [appellante] opnieuw beschermingsbewind heeft aangevraagd, maar die ontwikkeling heeft zich echter recent voorgedaan en [appellante] heeft zich eerder aan beschermingsbewind onttrokken. Gelet op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkeling onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) is om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen.
5. [appellante] heeft in hoger beroep uitdrukkelijk een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] stelt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden inmiddels onder controle heeft.
[appellante] betwist dat niet aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De overweging van de rechtbank dat niet is gebleken van enige sollicitatie- of arbeidsinspanning in de daaraan voorafgaande periode is voor [appellante] volstrekt onduidelijk. Ten tijde van indiening van het verzoekschrift was zij immers al hoogzwanger.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. Het hof stelt vast dat [appellante] in haar beroepschrift niet (meer)betwist dat zij ten aanzien van het ontstaan van de door de rechtbank genoemde schulden niet te goeder trouw is geweest. Gelet hierop, is het oordeel van de rechtbank omtrent het ontbreken van goede trouw thans in hoger beroep rechtens onaantastbaar geworden. In beginsel verhindert dit de toelating tot de schuldsaneringsregeling.
8. Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zowel haar financiële als haar persoonlijke situatie thans onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] heeft haar vriend, die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de schuldenlast, reeds geruime tijd geleden de deur gewezen en haar relatie met hem definitief beëindigd. Daarnaast staat zij sinds september 2016 onder beschermingsbewind. De financiën en de administratie zijn sindsdien onder controle, wat ook blijkt uit de aan het hof overgelegde crediteurenlijst. Raadpleging van die lijst leert dat [appellante] na september 2016 geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan, met uitzondering van een kleine schuld aan Splendid Computers in februari 2017. Ten aanzien van het ontstaan van deze schuld heeft [appellante] ter zitting bovendien een steekhoudende verklaring gegeven.
9. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] in hoger beroep ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof acht in dat verband van belang dat zij inmiddels met behulp van de gemeente voor al haar kinderen opvang heeft geregeld, zodat zij volledig beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting van het hof verklaard dat [appellante] haar afspraken goed nakomt en dat zij er het volste vertrouwen in heeft dat [appellante] de schuldsaneringsregeling tot een goed einde zal brengen. De nakoming van de informatieverplichting, de sollicitatieverplichting en (indien aan de orde) de afdrachtverplichting acht het hof daarmee thans voldoende gewaarborgd.
10. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2018;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Dorp, M.D. Ruizeveld en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door jongste raadsheer.