ECLI:NL:GHDHA:2018:2359
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 24 april 2018 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat en een beschermingsbewindvoerder.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in haar beroepschrift niet meer betwist dat zij niet te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden. Dit oordeel van de rechtbank is in hoger beroep onaantastbaar geworden. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat [appellante] haar financiële en persoonlijke situatie inmiddels onder controle heeft gekregen. Ze heeft haar relatie met de persoon die bijgedragen heeft aan haar schuldenlast beëindigd en staat sinds september 2016 onder beschermingsbewind.
Het hof oordeelt dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat [appellante] haar afspraken goed nakomt en dat zij er vertrouwen in heeft dat [appellante] de schuldsaneringsregeling succesvol zal doorlopen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit, waarna de zaak wordt verwezen naar de rechtbank voor uitvoering.